Relativeren

Wie in de media wil opvallen, wie een mening, een standpunt of een politieke partij alle aandacht wil geven, moet niet relativeren maar juist het tegenovergestelde doen. Dat betekent met grote zekerheid iets poneren en je niet door andere benaderingen laten afleiden. Dat is heden ten dage bijzonder actueel. Het lijkt de grondregel van veel journalistiek. Relativeren is een teken van zwakte, want relativeren impliceert ook relateren. Dat betekent dat je het met iets anders in verband brengt. En dat doe je niet. Je laat je niet afleiden door een andere benadering of een ander perspectief. Je moet juist alleen maar de eigen benadering, het eigen standpunt naar voren brengen. Niet verder kijken dan je eigen neus lang is.

Soms kunnen mensen wel relateren en relativeren, maar willen ze dat niet of zijn het de communicatiedeskundigen die dat afraden. Je ziet dat soms aan de glimlach die men dan niet helemaal kan verbergen. Maar in veel gevallen kunnen mensen niet relativeren, zijn ze niet in staat de betrekkelijkheid te zien van hetgeen ze naar voren brengen. Dat is af te lezen aan de felheid waarmee ze iets poneren, aan de manier waarop ze tegenstanders als achterlijk en dom afschilderen. Ze kunnen dingen alleen maar op zichzelf bekijken en zijn niet in staat die in verband brengen met tijd, plaats en omstandigheden. Hun mening of standpunt is het enige wat ze hebben. Het doet denken aan een citaat uit een boek van John Steinbeck: ‘ Het was helemaal geen mooie rivier, maar het was de enige die wij hadden en daarom gingen we er prat op — hoe gevaarlijk hij wel was in natte winters en hoe droog in een droge zomer. Je kunt over iedere zaak opscheppen, als het alles is wat je hebt. Mogelijk is het zo, dat hoe minder je hebt, hoe meer het nodig is om op te scheppen.’
Relativeren is slechts mogelijk als we dingen, gebeurtenissen of meningen niet op zichzelf bekijken, maar ze relateren aan een andere situatie. Je kunt je eigen bestaan pas relativeren als je het relateert aan de geschiedenis van anderen, aan mensen uit een ander milieu, een ander land, aan vorige generaties die ongeveer hetzelfde hebben meegemaakt. Als je dat niet kunt, ben je gedwongen te verabsoluteren. Dat illustreert het oude verhaal van de blinden en de olifant.

In een afgelegen dorp in de woestijn woonden alleen maar blinde mensen. Op zekere dag kwam daar in de buurt een grote koning voorbij, gevolgd door zijn leger. De koning reed op een geweldige olifant. De blinden hoorden ervan. Ze hadden ook over olifanten horen spreken en wilden erg graag dat fabelachtige dier eens betasten om er zich een voorstelling van te kunnen maken. Een paar dorpelingen, de notabelen misschien, gingen naar de koning en vroegen verlof om de olifant te betasten. Dat mocht van de koning.
Ze werden bij de olifant gebracht en één van de blinden betastte de slurf van het dier, een ander zijn poot en een derde zijn flank. Eén van hen werd opgetild en voelde het oor van de olifant. De laatste werd op de rug gezet en een eindje rondgereden.
Opgetogen kwamen de blinden in het dorp terug, waar de anderen natuurlijk precies wilden weten wat een olifant nu eigenlijk was. De eerste zei: “Een olifant, dat is een grote pijp die met een enorme kracht omhooggaat en dan oprolt; als hij je te pakken krijgt, ben je nog niet gelukkig.” De tweede zei: “Nee, het is een zuil met haren erop!” “Welnee,” zei de derde, “er zitten wel haren op, maar het is een muur als een vesting.” Toen zei de blinde die het oor van de olifant had betast: “Hoe kom je erbij dat het een muur zou zijn? Het is een dik tapijt van harde, stijve wol en als je er aankomt beweegt het.” Maar de laatste zei: “Wat vertellen jullie toch allemaal voor onzin? Het is een bewegende berg!”

Iedere blinde verabsoluteert hetgeen hij heeft betast en is daardoor niet in staat een beeld van de hele olifant te geven. Dat moet herkenning oproepen, want je ziet veel mensen die ziende blind zijn. Die moeten bovendien oppassen voor iemand die zegt niet blind te zijn, want als ze besef hebben van hun eigen situatie zijn ze geneigd die blindelings te geloven. Ze kunnen nu eenmaal niet relativeren. Ze zouden er onderricht in moeten krijgen. Alle blinden of ziendeblinden zouden op het belang van relativeren attent moeten worden gemaakt. Maar het is alsof niemand daartoe meer in staat is.

Soms krijg je de indruk dat onze maatschappij op het dorp der blinden lijkt. Niemand kan meer relativeren. Dat geldt ook voor verklaringen die overal voor worden gegeven. Er is maar één verklaring en die mag je niet en kun je niet relativeren. Monocausale verklaringen. Dat zijn verklaringen die maar een enkele oorzaak hebben. Waarom zitten we in een financiële crisis? Omdat de Grieken er een potje van hebben gemaakt! Waarom ben ik ongelukkig? Omdat mijn partner me heeft laten zitten! Waarom gaat het slecht met mijn zoon op school? Omdat deze regering het onderwijs afbreekt! Waarom is er oorlog in het Midden Oosten? Omdat moslims alles willen islamitiseren. Wie één verklaring heeft voor geweld of iemand die pretendeert één verklaring te hebben, is zelf uiterst gewelddadig, schrijft Hans Achterhuis. Wie namelijk zeker weet dat hij de oorzaak van geweld, de bron van alle kwaad kan aanwijzen, die verschaft zich tegelijkertijd het recht om die oorzaak uit te roeien. Dit heet dan, zegt Achterhuis, de rechtvaardiging van geweld om het geweld de wereld uit te helpen.
Monocausale verklaringen hebben een absoluut karakter en staan niet open voor enige relativering. De werkelijkheid is echter complex want er is een onderlinge samenhang tussen alles wat leeft en beweegt. Altijd zijn er meerdere oorzaken aan te wijzen, maar dat maakt een zaak ingewikkeld, niet overzichtelijk. Het is belangrijk dat iedere blinde voor z’n eigen mening uitkomt, tegen iedereen kan zeggen hoe het zit, hoe hij of zij het ziet. Daar maken we ruimte voor. Het moet simpel en duidelijk, want we hebben met blinden te maken. ‘Dus eenvoudig alsjeblieft, meneer, iedereen moet het kunnen volgen. De ijzeren wet van de publieke communicatie luidt dat men zich moet richten op leerlingen van de basisschool. Daarom zijn onze programma’s gericht op twaalfjarigen. Daarmee halen we de hoogste kijkcijfers. Onderzoek wijst dat uit. Niet relativeren, alsjeblieft meneer.’

Door het vergroten van tegenstellingen worden zaken duidelijk. Dan weten mensen waar ze aan toe zijn. Maar daarvoor betaalt men de hoge prijs van een zekerheid die gevaarlijke proporties kan aannemen zoals dogmatisme en fundamentalisme laten zien. ‘Het grote probleem van de wereld’, schreef de filosoof Bertrand Russell, ‘is dat dwazen en fanaten altijd zo zeker zijn van zichzelf, terwijl wijze mensen juist twijfelen en relativeren.’
In het publieke domein wordt mensen geleerd te kiezen tussen links en rechts, tussen wat juist is en wat fout, tussen mijn en dijn, goed en kwaad, mooi en lelijk. Overzichtelijk en zo duidelijk mogelijk. Reclames en advertenties, politici en kerkelijke leiders houden het voor: het is allemaal heel eenvoudig en je moet het zeker niet relativeren. — Ze hebben niet eens meer in de gaten dat ze door zich zo op te stellen zelf ook blinden zijn geworden.
Waar blijven de vele ouderen die -wijs geworden door het leven- toch weten hoe elke zaak meerdere kanten heeft en hoe gemakkelijk je verkeerde keuzes maakt. Wie anders kan duidelijk maken wat relativeren is. Of zijn ook al die ouderen blind geworden?
P.H. Winkelaar
mei 2012

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*