Martine

Voordat ze helemaal vergeten is, moet ik dit verhaal vertellen. Het gaat zo. Op 2 december 1966 had ik een optreden in Theater Allerlei in Rotterdam in een programma rond Ronnie Potsdammer. Ik was op een verrassend vanzelfsprekende manier opgenomen in de scene rond het Nederlands chanson, dat in de jaren in de kleine theaters hoogtij vierde. Een barkruk, een spot en een aandachtig publiek. Op de Gemeentelijke HBS in Utrecht had ik een paar jaar deel uitgemaakt van een vierkoppig schoolcabaret. Omdat ik wist dat dat er aan dat genoegen een einde zou komen, had ik een gitaar aangeschaft en waren bijna als vanzelf de liedjes gekomen. Die vonden in 1965 tijdens de ontgroening bij St. Jansbrug in Delft al verrassend veel aftrek en daarna was het snel gegaan. Van de andere chansonniers die avond in Rotterdam, was Han Peekel – net als ik – een veel belovende beginneling. Later ben ik nog bij hem langs geweest in het huis van zijn ouders aan de Kralingse Plas. Toen al was hij bezig de geschiedenis van het Nederlands chanson vast te leggen. Hij liet me trots zijn knipselmap met lovende recensies zien. De liedjes die ik op zijn zolderkamer op zijn bandrecorder inzong heeft hij waarschijnlijk heel goed opgeborgen. Wie Ronnie Potsdammer was, weet ook niemand meer.

Ronnie Potsdammer was in die tijd een gevestigde naam. De klank van zijn stem deed wel erg veel denken aan het in dit tijd bejubelde geluid van Georges Brassens, van wie hij veel door Ernst van Altena vertaald werk zong. Van die avond in Rotterdam staat me zijn ‘Zang voor de zwarte vrouwen’ bij (ook op tekst van Van Altena). Het is een lang loflied op de vrouw met donkere haardos. Dat zwart altijd beter is blijkt uit zinnen als: ‘Op zwarte grond bloeit meer dan op het al te blonde zand. En ‘t heetste nieuws krijgt steeds de zwartste koppen in de krant.’ Maar het lied wordt afgesloten met frasen die onverwacht van een ongekende ruimhartigheid getuigen. De zanger houdt echt alleen van zwarte vrouwen, maar als de blonde voortdurend rond hem blijven sjouwen: ‘Maakt de grote Hem ze zwart.’ Luister hier naar het lied,

De verhuizing naar Delft was voor mij een ongekende sprong in mijn ontwikkeling, net als de overgang van de kleuterschool in de Gouwstraat op Charlois naar de grote school aan de Voornsevliet op mijn zesde, of de stap van de lagere school aan de Daalseweg in Zuilen naar de HBS aan de Catharijnesingel in Utrecht op mijn elfde, of mijn eerste buitenlandse universitaire aanstelling aan de KuLeuven op mijn 33ste. Ik heb er mateloos van genoten op het moment dat ik die stappen deed. Weg met de pedagogen die de ontwikkeling gladjes willen laten verlopen. Ze hebben van opvoeding niets begrepen. Ik voel me nog lopen langs de Delftse grachten. Nu werd iemand. Ik had een kamer gevonden aan de Verwersdijk 106, dat wil zeggen: klasgenoot Han Hamburger had er een kamer verworven, maar omdat het om een donkere achterkamer zonder buitenraam ging wilde hij er vanwege zijn nierziekte toch vanaf. Zo kwam ik daar op een mooie dag binnenlopen met de mededeling dat ik de kamer van Han had overgenomen, me niet realiserende dat dat hoogst ongebruikelijk was. Gerrit Dieperink had de kamer aan de voorkant. De bovenverdieping werd bewoond door Frank Emmens en Nico Stolk, twee studenten vliegtuigbouwkunde. Gerrit moet mijn naam toen ik me voorstelde verkeerd verstaan hebben, want toen ik een paar weken na die eerste kennismaking mijn bed en bureau naar binnen droeg, bleek hij, en iedereen die hij over mijn komst had geïnformeerd,  me ‘Sam’ te noemen. Er was geen houden aan. Zo is die naam op de affiches verschenen.

Die avond in Rotterdam verliep heel succesvol. Er was een snaar van mijn gitaar gesprongen, maar dat was geen probleem. Ik mocht de gitaar van Ronnie Potsdammer gebruiken. Dat kwam me nog wel op een sneer te staan. Potsdammer, om wie het op die avond eigenlijk allemaal begonnen was, begon zijn afsluitend optreden driftig aan de knoppen draaiend met de zinnen: ‘Je leent zo’n ding uit, maar je krijgt ‘m altijd ontstemd terug.’ Maar dat kon de waardering van het publiek voor de paar liedjes die ik gezongen had niet meer wegnemen. Aan het eind van de avond werd ik gevraagd om er twee weken later, op een avond rond Martine Bijl er weer een paar te komen doen. Dat deed ik maar al te graag en toen …, kwam ze niet.

Op 16 december zat ik weer op die barkruk op het podium in Theater Allerlei. Om de afwezigheid van Martine Bijl op te vangen had men Peter Blanker ingehuurd. Han Peekel fluisterde me in mijn oor dat Blanker, die aanvankelijk in zijn kielzog het Nederlands chanson was binnengekomen, hem eigenlijk al voorbijgestreefd was. Van Blanker hoorde ik ter plekke voor het eerst van leven het lied ‘De deserteur’, een vertaling van een lied van een chanson van Boris Vian. Ik was er erg van onder de indruk. Blanker is later op een rare populaire toer gegaan, maar zingen kon hij. Als je het lied nu terugluistert hoor je hoe nadrukkelijk en netjes we in die tijd alle woorden uitspraken. De voordracht moest blijkbaar iets geaffecteerds hebben. Dat gold ook voor de eerste liedjes die Boudewijn de Groot ten gehore bracht. Daar hebben de zanglessen die hij bij Bep Ogterop nam weinig aan veranderd. Het was pas voorgoed voorbij nadat Harry Jekkers van Het Klein Orkest de vogels van Oost- naar West-Berlijn en terug had laten vliegen.

Over ‘Le déserteur’ van Boris Vian was veel te doen geweest. De tekst kwam in 1955 niet door de Franse censuur. Het lied is later de Joan Baez het Vietnam-protest ingehaald, terwijl het van oorsprong juist geen pacifistisch lied was. Bij de brief aan de president ging het gewoon om een stevig gemotiveerde dienstweigering. In de eerste uitvoering op vinyl, door Mouloudji, was de tekst flink door zelfcensuur verminkt. De cruciale laatste zin luidde in de oorspronkelijke versie ‘Si vous me poursuivez, prévenez vos gendarmes, Que je tiendrai une arme, et que je sais tirer.’ (Als u mij achtervolgt, zeg tegen de politie, dat ik een wapen zal dragen, en dat ik weet waar de trekker zit). In de eerste uitvoering werd het ‘Si vous me poursuivez, prévenez vos gendarmes. Que je n’aurai pas d’armes, et qu’ils pourront tirer.’ Het was die gekuisde geweldloze versie die in de Van Altena-vertaling die Peter Blanker in 1964 inzong werd gevolgd: ‘Nee, ik draag geen geweer. Geef opdracht aan uw knechten. Mij niet te vast te hechten. Knal mij gewoon maar neer.’ Maar dat wist ik op 16 december 1966 allemaal nog niet en wat er uit de mond van Blanker kwam, kwam destijds al zo onverbiddelijk op mij over. (Blanker sprak ‘Meneer de president’ overigens al wel persoonlijk aan terwijl Mouloudji er nog ‘Monsieurs qu’on nomme grand’ van had gemaakt).

Martine Bijl was natuurlijk andere koek. Ze was in 1965 – op haar zeventiende – ontdekt toen ze liedjes zong op een feest van het Amsterdamse Spinoza Lyceum. Ze hield eigenlijk helemaal niet van optreden. Toen Willem Duys zich over haar ontfermd had kwamen ze overeen dat ze dat niet meer hoefde te doen. Wellicht is dat de reden geweest dat ze Rotterdam had afgezegd. Ik weet het niet. De platen die ze bij Duys maakte deden het goed. De oorspronkelijk Nederlandse teksten, die de plaats innamen van de eeuwige Van Altena-vertalingen van Frans werk, klonken verrassend fris in de mooie arrangementen van Henk van der Molen. Ze had een goede soepele stem. Maar voor veel bewonderaars werd haar aantrekkingskracht toch vooral veroorzaakt door haar onbereikbaarheid.

Hollandse televisieroem is een merkwaardig fenomeen, dat in het geval van Martine Bijl na haar overlijden tot merkwaardige proporties uitgroeide. Ze werd herdacht op de frontpagina’s van de grote kranten en dagenlang schoven er aan talkshowtafels mensen aan die steeds een ander talent van haar onder de aandacht wisten te brengen. Dat ze meer lof kreeg toegezwaaid dan televisiecoryfee Mies Bouwman bij haar verscheiden, kan alleen maar te maken hebben met de rol die ze voordat ze ziek werd in het merkwaardige Max-televisieprogramma ‘Heel Holland Bakt’ speelde. Toen ze overleed was ze gewoon nog altijd een bekende televisiepersoonlijkheid. Maar over al die andere kwaliteiten die al die commentatoren in haar bejubelden was ik het bijna altijd met hen oneens. Ik vond haar helemaal niet zo komisch. Om effect te sorteren moest ze haar toehoorders er altijd met dat speciale toontje op attent maken dat ze iets komisch aan het zeggen was. Haar literaire kwaliteiten schoten wat mij betreft ook al te kort. “Elfje Twaalfje’? Als zoiets flauws onverhoopt in je mocht opkomen, dan verwerp je dat natuurlijk onmiddellijk en voorgoed. Voor vertalen bezat ze volgens mij absoluut geen speciale vaardigheid. Haar Nederlands was daarvoor gewoon te zwak. Ze bestond het om het prachtige ‘Vincent’ van Don McLean te vertalen door nieuwe coupletten aan te vangen met zinnen als ‘Wolkeloze nacht …’. ‘Starry night’ verwijst naar de naam van het schilderij van Van Gogh ‘La nuit étoilée’. Buiten het feit dat in haar taal alle scherpte van de aanklacht van McLean verdwenen was, wist Bijl blijkbaar gewoon niet waarover zij het had.

Mij beviel het optreden wel. In de derde klas van de HBS had ik op een klassenavond in een geleend rokkostuum een conference gehouden. Dat was de voorloper van het cabaret geweest dat in de vierde klas werd gevormd. Het in de korte Delftse tijd van zaaltje naar zaaltje trekken met een gitaar in de aanslag vond ik echt heel leuk. Op een gegeven moment heb ik mijzelf serieus de vraag gesteld of dit mijn voorland moest worden, maar realiseerde ik me ook dat de bijzondere aandacht die het Nederlands chanson toen genoot, niet eeuwig kon duren. En als het zozeer om de tekst gaat, is aandacht alles.

Wat Martine Bijl betreft vind ik het heel jammer dat ik tijdens de terugblikken het aangename lied van de Vlaming Louis Neefs 1979 niet heb gehoord. Nu was er geen enkele commentator aan het woord geweest die aandacht besteedde aan de hunkering die zij ooit bij velen wakker had geroepen: ‘Oh Martine, oh Martine, Hoe kan ik jouw hart verdienen, Ben geen makelaar uit Schagen, Die jou in z’n huisje vond. / Oh Martine, oh Martine, Hoe kan ik jouw hart verdienen, Ik hield altijd van brunettes, Maar ik hou het nu op blond.’

 

Bas Levering

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*