Feuilleton – 26 – Du vin, du pain, du pindakaas : Wie dan leeft, wie dan zorgt

Qui vivra, verra…

Wie dan leeft, wie dan zorgt

De maandag breekt aan en opnieuw vervoegen we ons bij de kauwgomjuf en haar notarisbaas. En zowaar, er ligt een SCI klaar met vijftig procent per persoon! We tekenen zonder veel plichtplegingen. Voor de donderdag erop maken we een afspraak voor het tekenen van het koopcontract. Als het gaat lukken hebben we er ‘slechts’ zeven maanden over gedaan het huis op onze naam te krijgen.

Op de terugweg verkennen we weer een ander stukje omgeving. Op de IGN-kaart vinden we een onverhard weggetje dat na het kruisen van een beek, achter het buurdorpje moet uitkomen. Het eerste gedeelte van het weggetje is goed begaanbaar, maar terwijl Erik niet verblikt of verbloost achter zijn stuur, vind ik dit smalle pad toch echt niet langer geschikt als route. Na weer twee bochten staan we ineens voor de beek. Niet zulke steile oevers als die waar we met Mimi doorheen gingen, maar wel heel diep. Althans dat vind ik. Maar mannen zijn daar veel makkelijker in. Het is een Land Rover, die kan alles aan.

En het kon ook. Alleen je moet niet vragen hoe. Een bijnascheiding en twintig minuten later ziet de Land Rover er erger uit dan de eerste de beste Cameltrophee-wagen. Erik besluit in ieder geval deze stoere modder er nooit meer af te wassen.

We volgen het ‘weggetje’ en ineens na een bocht staan we midden op een erf met een paar gebouwen eromheen. Zowel links als rechts loopt een pad. Ergens slaan honden aan. Ik wil net de kaart raadplegen, als uit een van de huisjes een oud vrouwtje stapt. In de bekende blauwebloemetjesschortjurk kijkt ze ons stomverbaasd aan. Ik voel me betrapt.

‘Joh, dat is Mimi’s moeder!’ zegt Erik.

Nu herken ik haar ook van een paar dagen terug bij de brand. Ik steek mijn hand op. Nog steeds ongelovig gaat er aarzelend een hand omhoog. Doorrijden kunnen we niet maken. Even uitstappen en gedag zeggen dan maar. Dan pas herkent ze ons. Handen schudden, gelukkig is het normaal om geen stevige handdruk te geven, anders zou ik nog bang zijn de broze handjes te breken. Haar vriendelijke blauwe ogen staan nog steeds verwonderd: ‘Bent u une promenade aan het maken?’

Ik krijg bij dat woord gelijk associaties met winkelen aan de boulevard van Scheveningen, maar begrijp dat ze iets bedoelt als een autoritje. Verontschuldigend probeer ik uit te leggen dat het op de kaart nog wel een weg was, maar echt begrijpen doet ze me niet.

‘Wilt u niet even binnenkomen?’

Zoveel vriendelijkheid kunnen we niet weigeren. Op haar scheefgetrapte toffels schuifelt ze het trapje op naar de voordeur. Het gaat haar niet makkelijk meer af. Hoe oud zou ze zijn? Ik weet dat ik moet oppassen met mijn leeftijdsschattingen nadat ik er nu een paar keer zo ontzettend naast heb gezeten, maar ze moet toch ver over de tachtig zijn, Mimi’s leeftijd in aanmerking genomen. De deur staat nog open. Als ik hem wil sluiten achter me, vraagt ze hem open te laten, want dan kan de warmte binnenkomen. Inderdaad is het wel erg koud in het huisje, zeker voor iemand van haar leeftijd. ‘Ik kon vanmorgen de kachel niet aankrijgen. Wilt u thee of tisane?’ vraagt ze. Tisane, heet water over gedroogde kruiden, heeft even niet onze voorkeur. Thee moet van ver komen, want ze verlaat de keuken. We kijken weer onze ogen uit. Ook deze keuken is van gelijke eenvoud als bij al onze buren. Met uitzondering dat er hier een enorme ‘wolf-en-de-zeven-geitjes-klok’ staat, une comtoise of une horloge rustique de parquet. Verwarrend, het woord horloge wordt in Frankrijk niet voor een horloge gebruikt. Een klok aan de muur is une horloge en een horloge is une montre. We voelen ons alweer bezwaard om van de goedheid van deze arme mensen gebruik te maken. Ik zou standaard pakken met koekjes in de auto moeten leggen, zodat we iets kunnen meebrengen als we ergens onverwacht op de thee worden uitgenodigd. Ze komt even later terug met een doosje thee en diverse pakjes koekjes.

Onhandig en mopperend maakt ze de verpakkingen open. Franse verpakkingen kenmerken zich door onscheurbaar plastic om doosjes, met daarin weer evenzo in irritant plastic verpakte producten. Op het pak biscuit staat parfum chocolat, chocoladesmaak. Een waterkoker klikt uit. Uit een blikje schept ze een theelepeltje kruiden voor zichzelf in een tisane-beker, een mok met een erop passend keramisch roostertje. Ze giet water over haar kruiden en over de theezakjes in onze bekers. Op tafel staat een bakje kandijsuikerklonten. Nadat we beleefdheden hebben uitgewisseld, neemt de gastvrouw een klont kandij in de mond en drinkt haar thee. Stil genieten we van de hete drank en de koekjes. Door de open deur horen we de krekels en vogels zingen dat het een lieve lust is. Ondanks de hete thee begin ik het koud te krijgen in mijn zomerkleren. Mimi’s moeder trekt een vest aan.

‘Zal ik u soms helpen met de kachel aanmaken?’ biedt Erik aan.

Alsof ze erop heeft zitten wachten, grijpt ze het aanbod met beide handen aan. Letterlijk. Ze pakt Eriks handen: ‘Ik moet de cave in ziet u. Al die trappen’, moppert ze, terwijl ze ons voorgaat naar de kelder. Boven aan de trap blijft ze staan. ‘Les fagotins sont en bas en bas.’ Iets wat wij moeten pakken ligt kennelijk helemaal achterin. Het herhalen van bijwoorden benadrukt hoe ver achterin het wel niet ligt. Behalve tientallen weckpotten met groente, jam en jakkes, ingemaakt vlees, is het in de kelder net zo’n puinhoop als we in onze eigen kelder aantroffen. Achterin ligt hetgeen we moeten pakken: bijeengebonden takkenbossen om het vuur aan te maken. We pakken ieder een bosje en boven gaat Erik aan de slag met de houtkachel. Het ding trekt voor geen meter en waarschijnlijk moet de schoorsteen hoognodig geveegd worden. Dat de pijp bijna verstopt is, is geen wonder, want om het vuur aan te krijgen komt ze behulpzaam met allerlei vervuilende reclamefolders aanlopen. De inkt verbrandt in een prachtig kleurenspel van groene tot blauwe vlammen, maar de toch kurkdroge takjes roken alleen maar in plaats van te branden. De rook slaat terug de keuken in. Aan de kleur van het bloemetjesbehang op het plafond te zien, is dat niet voor het eerst. Na een aantal pogingen krijgt Erik de kachel aan en de dank is groot. Koekjes worden in een overgebleven reclamefoldertje gevouwen en in Eriks handen gestopt.

‘Kunt u wel vaker de kachel niet aankrijgen?’ vraagt hij.

‘Het lukt niet meer altijd.’

‘Maar hoe kookt u dan?’ vraag ik me hardop af.

‘Dan eet ik brood.’

‘Maar over een maand is het toch al te koud zonder kachel?’

‘Ik leef bij de dag. Ik zie het wel. Soms komen de buren hem voor me aanmaken. Als hij maar aan is, dan kan ik hem wel brandend houden. En anders moet ik Mimi bellen’, zegt ze schouderophalend.

Ik herinner me wel eens gelezen te hebben dat er in Frankrijk iedere winter honderden bejaarden sterven door de kou. Afijn, haar kachel is weer aan. Nu we toch staan, is dit het goede moment om weer te gaan. Ik wil een hand geven, maar die negeert ze en we krijgen allebei twee ‘wangen’. Over en weer bedanken we elkaar, voor de koekjes en het aanmaken van de kachel en we moeten gauw weer eens langskomen.

Terug in de beblubberde auto verbazen we ons weer over de verschillen tussen Nederland en Frankrijk en vragen ons af hoe we liever doodgaan: opgesloten, maar wel warmpjes achter de geraniums van een bejaardenhuis of in vrijheid creperen van de kou…

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*