Feuilleton – 22 – Du vin, du pain, du pindakaas : Dat is koren op zijn molen

Apporter de l’eau à son moulin

Dat is koren op zijn molen

Een kwartier later staan we alle vier weer buiten in de zon, het oude vrouwtje achterlatend. Claudine verontschuldigt zich dat ze weer verder moet. Terwijl Erik en Michel praten over tractoren, verbaas ik me over de dingen om me heen. Naast de molen is in de vorige eeuw een nieuw huis gebouwd. Net als onze schuur gehad moet hebben, heeft deze grote schuur enorm hoge dubbele deuren, met daarin een loopdeurtje. De molenaar moet armer geweest zijn dan de voormalige eigenaren van ons huis, want de houten balken zijn zichtbaar. In de kopse kant un oeil-de-boeuf, ossenoog, een rond gat voor de uil, een medestander tegen de muizen. De bemoste tuille-daken lopen aan de onderrand iets op. Het doet bijna een beetje Chinees aan. Oude lompen zijn onder de dakrand gestopt, tegen de tocht. Het valt me nu op dat de daken vrij steil zijn. Dus erg heet kan het hier in de zomer niet worden. Hoe platter de daken, hoe minder oppervlak en dus koeler in de zomer. Dat is mooi, want zoals vandaag rond de vijfendertig graden is lekker zat. Tegen de zijmuur het typerende kleine stenen aanbouwtje met twee deurtjes: de varkenstal. Iedereen had vroeger twee varkens. Erachter staan scheefleunende golfplaten kotjes. En overal afgebladderde verf. Een Fransman van de campagne schildert zijn huis alleen bij oplevering en daarna nooit meer. En natuurlijk overal troep. Hoe is het toch mogelijk dat een mens zo veel rommel om zich heen kan verzamelen? In Nederland zie je dit alleen nog op tv, bij Paradijsvogels.

‘Was de molen mooi?’ vraag ik aan Erik.

‘Waanzinnig gaaf!’

‘Michel? Zou ik de molen ook van binnen mogen bekijken?’

Hij kijkt me verbaasd aan, alsof een vrouw daar niet in geïnteresseerd zou kunnen zijn, en met tegenzin zegt hij echter beleefd: ‘Si vous voulez.

We lopen langs het molenrad naast het gebouw het steile pad naar beneden. De begane grond ligt op het niveau van de snelstromende beek met watervalletjes. ‘De beek treedt vaak buiten zijn oevers tegenwoordig’, zegt Michel verontschuldigend als we door een zompig grasveld soppen. ‘Het regent vaker dan vroeger. Par l’effet de serre’, voegt hij er somber aan toe. We springen over een overgroeid kanaaltje en staan voor een paar verrotte deuren die scheef in hun schanieren hangen. Met moeite trekt Michel voor de tweede keer die dag, de deuren over de graspollen die ervoor zijn gegroeid. We stappen een donkere zaal binnen. Een lange ijzeren stang met diverse wielen eraan is het enige wat ik kan ontdekken als overblijfsel van een maalinrichting. De ruimte wordt duidelijk gebruikt als opslag voor nooit meer te gebruiken artikelen en deze bedekken alle mechanische onderdelen. Twee manshoge ciderfusten staan nog geheel intact te functioneren als buitenproportionele prullenbakken. Michel staat met zijn handen in zijn zakken onaangedaan de boel te overzien. Naast hem ligt een berg gehakt hout. Hij pakt een blok en moppert: ‘Hier is alles ook al vochtig.’

Ik loop voor zover tenminste mogelijk rond tussen de troep. Achter een stapel rekken ontdek ik in de achtermuur een hoog gat, met een berg weggerolde stenen eronder. Je kijkt zo op de aarde van de berg waarin de molen gebouwd is.

‘De muur is ingestort’, merk ik op.

Michel is hier, behalve net met Erik, lang niet geweest. Ik zie dat hij dit gat nog niet eerder gezien heeft. Aangezien de muren hier van los zand aan elkaar hangen, zal dit gat van kwaad tot erger worden als er niets aan gedaan wordt. Steeds meer leem zal wegspoelen, natuurstenen zullen eruit vallen en uiteindelijk zakt dan het gebouw met oma erbij in elkaar.

‘Moet u dat niet repareren?’ vraagt Erik.

Ohpff de muren zijn dik zat’, is het nonchalante typisch Franse antwoord. De beste man heeft het druk zat met zijn koeien. Op restauratiewerk aan een molen die hij niet meer gebruikt, zit hij niet te wachten.

‘Tot wanneer is de molen in gebruik geweest?’ vraag ik.

Sais pas. Ongeveer begin negentienhonderd denk ik.’

‘Is de molen altijd in de familie geweest?’

‘Nee, mijn overgrootvader heeft hem gekocht. Toen bestond de molen al.’

‘Van welk jaar denkt u dat de molen dan is?’

Ohpff, mille huit cents et quelques. Achttienhonderdnogwat.’

‘Werd de molen alleen voor cider gebruikt?’

‘Nee, cider is alleen in de herfst. Walnoten ook. Ze maalden voornamelijk graan. Dat deden ze boven in zakken.’

‘Hoe ging het meel naar boven dan?’

Ohpff, moi je sais pas trop, moi. Ik weet er zelf niet zo veel van.’ Peinzend alsof hij nog nooit nagedacht heeft over dit dilemma, kijkt hij van de machinerie naar het plafond. ‘Het ging door het plafond’, constateert hij.

Erik stelt voor om dan nog eens op de eerste etage te gaan kijken. Daar lopen de houten buizen waarmee de zakken gevuld werden.

We lopen buitenom weer door het moerasje de berg op. Claudine is bij de moestuin aan het rommelen. Ze staat met haar rug naar ons toe en heeft ons niet in de gaten. Ze hurkt neer en verschikt wat aan haar rokken. Geconcentreerd lijkt ze te staren naar iets. Dan dringt het tot me door dat ze zit te plassen! Erik heeft het ook door en stoot me aan. Ik vermijd het hem aan te kijken, wetende dat ik dan een giechelbui krijg. We volgen snel Michel die het niet schijnt op te merken en stappen de deur naast het appartement van oma binnen. Een opvallend droge ruimte. Een kat met een lijf getekend door schurftige kale plekken en een korstige neus kijkt vanaf een balk op ons neer. Een ander scharminkeltje rent voor ons weg naar buiten door een slordig uitgezaagd kattenluikje in de deur. Meerdere vierkanten houten buizen met kijkglaasjes erin komen uit het plafond. Eronder ringen waaraan de zakken hingen die gevuld werden met meel. ‘Als de buizen hier ook uit het plafond komen, dan moet het gemalen graan twee etages omhoog zijn getransporteerd’, zeg ik.

traction-avantMichel kijkt me aan met een verbaasde blik. Hij snapt niets van mijn interesse in oude ambachten. Hij krabt eens onder zijn pet, knikt en gaat ons voor naar buiten. We lopen langs het oude overgroeide kanaal dat nu gebruikt wordt als autodumpplaats. De familie heeft sinds de sluiting van de molen minimaal vier auto’s versleten zo te zien. Wat doet het zeer om als liefhebbers van oude auto’s en motoren deze pronkstukken hier zo te zien vergaan. Het ergst vind ik nog wel de Traction Avant die overgroeid met braamtakken ligt weg te roesten. Het is zo’n oude zwarte maffiawagen met van die enorme spatborden. Alweer zou ik al die ouwe dingen wel op een vrachtwagen willen laden en een museum beginnen. Dat zou dan in Nederland moeten zijn, want hier in Frankrijk heeft men er weinig belangstelling voor. Op la campagne woont bijna iedereen immers zelf in zo’n museum.

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*