Feuilleton – 41 – Du vin, du pain, du pindakaas : De dingen bij hun naam noemen

Appeler un chat un chat

De dingen bij hun naam noemen

De volgende ochtend ga ik bij de buurvrouw weer eieren kopen. Ze is uit haar hum en niet al te vriendelijk tegen me. Ik kom kennelijk op een verkeerd moment en ineens valt ze naar me uit. Ik begrijp dat er iets mijn schuld is, maar ik heb geen idee wat. Ik vang telkens een woord op dat ik niet ken: chatons. Jean-Claude komt binnen en maant zijn vrouw tot rust. Nog steeds geschrokken kijk ik hem aan. Rustig sprekend, legt hij me uit dat hun kat in onze schuur bevallen moet zijn. Inderdaad heb ik sinds we er zijn een van hun vele katten regelmatig bij ons gezien.

‘Ze zat er al een hele poos, maar uw schuur was op slot toen u er niet was, dus konden we haar niet weghalen.’

‘Maar het is toch niet erg dat ze in onze schuur zit?’

‘Zat’, verbetert mijn buurman me. ‘En het is wel erg want nu konden we de jonkies, les chatons niet wegdoen, omdat we er niet bij konden.’

‘En ze heeft er zes!’ snauwt Marie.

Jean-Claude kijkt zijn vrouw verwijtend aan en gaat rustig verder: ‘Nu heb ik gezien dat ze haar zes kittens naar ons terug heeft gebracht. En eigenlijk zijn ze nu te oud…’ Hij maakt een snijdend gebaar met zijn hand lang zijn hals: ‘Pour les noyer.’

Marie lijkt nog steeds nijdig. Ik ben verbaasd, het is mijn fout toch niet dat moederpoes onze schuur had uitgezocht om haar jonkies te werpen? En nog minder dat zij hun katten niet laten steriliseren!

‘Als ik ze te pakken krijg dood ik ze alsnog!’ zegt Marie boos terwijl ze de eieren zo hard voor me neerzet dat ze volgens mij allemaal stuk moeten zijn.

Voor de vorm bied ik mijn excuses aan, geef haar het geld en groetend ga ik weg. Buurman begeleidt me naar buiten.

‘Let maar niet op haar. Wilt u de katjes zien?’

‘Weet u dan waar ze zijn?’

‘Tuurlijk, maar dit hoeft Marie niet te weten.’

Gebukt volg ik hem het kippenhok in en buurman wijst naar een vlierinkje op ooghoogte. ‘Achterin zit ze.’

‘Komt Marie hier dan niet?’

‘Ik doe de kippen en raap de eieren.’

Moederpoes heeft ons gezien en onrustig vlucht ze uit het hoekje weg, haar kinderen aan hun lot overlatend. De kittens wakker geworden door haar overhaaste vertrek, besluiten dat het speeltijd is. Ze moeten zeker al een week of vijf zijn. Schattig om te zien, onbeholpen met hun pierkestaartjes, die bibberend omhoog wijzen. Zelfs Jean-Claude lijkt vertederd. Vier zijn er diepzwart, eentje is er grijsgestreept en de laatste is kleiner dan de rest, spierwit met twee grijze vlekken op de kop. Deze kleinste komt brutaal op ons aflopen. Als ik mijn hand op de vliering leg, ben ik ineens wel heel erg eng. Met een dik wit staartje en zijn haartjes overeind kromt hij stoer zijn ruggetje en blaast zowaar. We schieten allebei in de lach. Net als we ons willen omdraaien om weg te gaan, schrikken we ons beiden lam. Marie staat ineens achter ons.

‘Dus daar zijn ze!’ roept ze venijnig.

Ik verwacht nu dat buurman met een bezem of zo op zijn kop gaat krijgen, maar het valt mee. Hij moet wel ter plekke de jonkies van de zoldering halen. Hij sputtert tegen, maar volgens Marie hebben ze al honderd katten en ze wil er niet meer. Ze beent kwaad weg. Het samenzweerfeestje is over. Impulsief besluit ik ze te nemen. Jean-Claude sputtert tegen. ‘Maar dan krijgt u heel veel katten.’

‘Ik laat ze wel helpen.’

‘Het kost zeshonderd frank per kat als het vrouwtjes zijn. Voor mannetjes kost het vierhonderd frank.’

Ai, dat kan aardig oplopen, zouden we toch al gauw zeg, vijfhonderd euro totaal kwijt zijn.

‘Waarom neemt u niet de helft mee?’ biedt buurman aan.

‘Maakt u dan de anderen dood?’

‘Ik moet wel.’

‘Ik ga met Erik overleggen en dan komen we terug.’

Een uur later staan Erik en ik bij de buren. Na uitvoerig overleg hebben we besloten twee kittens te redden. Moederpoes is met haar kinderen in een konijnenhok gestopt. Jean-Claude staat er bij, met een emmer water. Zo maken ze dus jonge dieren dood. Verzuipen in een emmer. Walgelijk. Eigenlijk wil ik gelijk weer weg. Hier wil ik geen deel aan hebben. Aan de andere kant kan ik er een paar redden.

‘Hoeveel en welke wilt u?’

‘We wilden het liefst twee vrouwtjes’, zeg ik.

Ohpff, ik weet niet welke mannetjes of vrouwtjes zijn’, zegt Jean-Claude terwijl hij de een na de andere kitten met zijn arm om de hoek van het deurtje oppakt aan hun staartje. Piepend willen ze weer terug naar moeder. Poes probeert alle jonkies bij elkaar te houden en wil met haar bek ieder kind dat gepakt wordt door de buurman, weer terugtrekken. Triest om te zien.

‘Ik wil ze toch allemaal Erik, ik vind het zo zielig’, zeg ik in het Nederlands.

‘Meid, zo gaat dan nou eenmaal hier, je kunt je niet al het leed van de wereld aantrekken.’

‘Ze kunnen ze toch bij de dierenarts laten inslapen? Kost maar één euro volgens mij.’

‘Dat zullen ze te duur of te veel moeite vinden. Zoek er nou maar twee uit.’

‘Ik kan het niet. Ik ga niet voor God spelen.’

‘Doet u maar een zwarte en de grijze’, kiest Erik.

‘Jean-Claude, wilt u ze alstublieft pas verdrinken als wij weg zijn?’ vraag ik. Ik hoor mijn stem bibberen.

Comme vous voulez’, zegt de buurman en kiept het water weg. Vervolgens pakt hij met zijn grote knuist een kluitje zwarte kittens en dumpt ze in de natte ijzeren emmer. Moederpoes probeert haastig de rest van haar koters bij elkaar te krijgen. Het krassen over de wand van de emmer door de mininageltjes van de drie zwarte katjes gaat door merg en been. Het klagend piepen bezorgt me een brok in mijn keel. Ik wil weg! Met een plofje landt een wit klein plukje op zijn drie grotere zwarte broertjes en zusjes. Buurman pakt de emmer op en drukt me het overgebleven zwarte en het grijze katje in mijn armen.

‘Moeten de katjes niet nog een paar weken bij hun moeder blijven?’ vraagt Erik verbaasd.

Ohpff, het is beter zo. En nu gaan we iets drinken op de goede afloop!’

Daar sta je dan met twee nieuwe huisgenootjes, terwijl vier anderen een wisse dood tegemoet gaan en in een emmer heen en weer geslingerd worden. Een feestje vieren is het laatste waar ik nu zin in heb.

‘Ik heb nog veel te doen thuis, bedankt. Graag een volgende keer’, zeg ik. Terwijl ik me omdraai zie ik het witte katje vechten om bij de rand van de emmer te komen. ‘Jean-Claude?’

Ouais?

‘Ik wil dat kleine witje ook’, zeg ik, ons zorgvuldig overwogen besluit teniet doend.

‘Zeker weten?’ vraagt hij Erik aankijkend.

Die haalt zijn schouders op en Jean-Claude duwt een nat bibberend wit poesje bij de andere friemelkatjes in mijn armen. Ik kan het nog opbrengen te bedanken en snel gaan we naar huis.

Het is de eerste uren moeilijk genieten van het jonge spul, wetende dat er drie anderen hebben gevochten voor hun leven en nu waarschijnlijk op de bodem van een niet meer werkende put liggen. Verder is ons huishouden helemaal niet ingericht op katten. In een oude konijnenkooi maken we een bed voor de beestjes en met moeite weten we geprakt hondenvoer naar binnen te krijgen. Gelukkig zijn ze met zijn drietjes, en ik hoop dat dit het verdriet om moederpoes vermindert. Gino en Rocky vinden het maar rare dingen en het zal ons heel wat uurtjes kosten hun uit te leggen dat kittens niet bedoeld zijn om op te eten of achterna te jagen. Origineel als we zijn noemen we ze Zwart, Grijs en Witje.

We zijn nog maar net hier en nu al hebben we er drie huisgenootjes bij…

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*