Feuilleton – 5 – Du Pain, du vin, du pindakaas : Ieder zijn keus

Chacun son choix

Ieder zijn keus

 

Met moeite kunnen we een giechelbui onderdrukken. Gezicht weer in de plooi, want daar komt buurman terug met vier flessen in zijn armen geklemd. Pastis kan ik net lezen, Muscat de Rivesaltes, Porto en een fles whisky. Nou, buurman is heel wat van plan zo vlak na elven. Wat ik wil drinken? Eigenlijk gewoon een bakkie thee, maar zo te zien zit dat niet in deze flessen. We zijn helemaal niet zo alcoholdrinkerig, hooguit een wijntje als er visite is. De meeste wijn vind ik vies. Alleen hele zoete witte wil ik dan wel drinken. En ja, Erik drinkt af en toe een whisky of als het warm is een biertje. Maar dat drinken ze hier niet volgens mij. Dus ik ga maar voor wat ik ken en zoet is: porto. Buurman ziet mijn aarzeling en vraagt: ‘Peut-être voulez-vous un vin doux?

C’est quoi?’ vraag ik.

Vin doux c’est… vin doux.’ Hij is niet zo creatief in het vinden van synoniemen, en wijst op de muscat. Ik ken het niet en dus houd ik het maar bij port. Erik neemt whisky.

Dan komt de buurvrouw binnen. Ze trekt haar jas uit, ik kom tot de conclusie dat een van de geuren in de keuken bij haar hoort, en ze neemt ook plaats aan tafel. In onverstaanbaar patois geeft ze wat commando’s aan haar man. Ik pik er het woord gâteau uit. Gebak? Bij de alcohol? Haar echtgenoot komt terug met pakjes zoutjes en koekjes. Gâteau blijkt een verzamelnaam voor: zowel zoete als zoute koekjes, als wel voor gebak te zijn. Buurman schenkt zichzelf een pastis in. Een heel keurig bescheiden bodempje. Vervolgens pakt hij een kan water die op tafel staat en vult het glas tot aan de rand! De vloeistof kleurt geelwittig. Jakkes, wat is dat nou voor goors?

‘Kent u het niet?’ vraagt hij als hij mijn gezicht ziet. ‘C’est un jaune.

Ja, dat zien we ook wel dat het gelig is, maar nu weten we nog niet wat het is en ontkennend schudden we ons hoofd.

‘Iedereen in Frankrijk drinkt pastis’, zegt hij. Hij draait zich om naar de kast, pakt nog twee glazen en maakt voor ons ook een mengsel. We moeten het proberen. Anijsalcohol! Jakkes! Sterk spul. En ik maar denken dat de Fransen alleen maar wijn drinken.

‘Dat is lekker hè?’

Beleefd knikken we. Ik herinner me de fles jenever die ik ook voor hen heb meegebracht en dit lijkt het goede moment om het hun te geven en dan gezamenlijk onze nationale drank te proberen. Niet dat ik die lekker vind, maar we wilden wat echt Nederlands meenemen. Ik geef de feestelijk in papieren zak met stropdas versierde fles. Buurman pakt hem aan en bedankt ons heel hartelijk. Vervolgens zet hij de fles onuitgepakt weg. Juist. Ook de andere buurman had het presentje aangepakt zonder uit te pakken. Zou dit ook een cultuurverschil zijn? Hier op het platteland bedankt men je heel hartelijk voor het gebaar van de gift. Niet voor de inhoud van het cadeau.

Vervolgens heffen wij gedrieën de glazen. Mevrouw neemt niets. Ja, de chocoladekoekjes knibbelt ze achter elkaar op. Maar niets te drinken, zelfs geen water. Ook dit blijkt voor in ieder geval deze streek gebruikelijk, want later zullen we nog vaak meemaken dat de dames in een gezelschap bijna niet over te halen zijn tot een drankje. Zouden ze bang zijn naar het toilet te moeten, terwijl ze weten dat die er vaak nog niet is in de Franse plattelandshuizen? Ik breng het onderwerp water ter sprake en zeg dat we het leidingwater zo lekker vinden. Het komt van een bron een halve kilometer verderop. Buurvrouw vindt het niet lekker en koopt flessen water. Doordat de zuurgraad hoog is, vreet het de koperen en soms nog loden leidingen aan, en zit er veel zwaar metaal in het drinkwater.

Hoewel het erg vroeg is voor alcohol, helpt het wel beter Frans te spreken en te begrijpen. Over en weer verkennen we terrein. Vooral zij zijn stiknieuwsgierig, maar weten het in keurig bedekte vragen te stellen. Ze zijn erg gerustgesteld dat er nu weer jonge mensen komen wonen. Het is bijzonder prettig om als ouderen, jonge mensen naast je te hebben. We moeten ze teleurstellen dat het slechts een vakantiehuis is. Het valt hen echt tegen. Op diverse manieren laten ze blijken, het fijn te vinden als het huis weer bewoond zou worden. Wat vriendelijk en verwelkomend! Ans had gelijk, de mensen op het platteland zijn vriendelijker dan de mensen die wij in toeristengebieden hebben ontmoet.

Ondertussen is de buurman zijn nagels aan het uitpulken met het mes dat in de tafel stond. Op mijn vraag of ze al gepensioneerd zijn, blijkt dat meneer al zeven jaar gepensioneerd is en zij nog maar net. O jee, ik had haar veel ouder geschat. Het harde leven op het platteland heeft zijn tol geëist. Als Erik na een rekensom hun leeftijden raadt, blijkt de pensioenleeftijd anders dan in Nederland in Frankrijk vijf jaar lager, op zestig te liggen. Dat maakt mijn misschatting nog schrijnender.

Ze willen weten wat voor werk we doen. Erik legt uit dat hij computernetwerken, réseaux, beheert. Computers daar hebben ze uiteraard wel van gehoord, maar ze weten niet zo goed wat ze zich bij een netwerk voor moeten stellen. Een nichtje van hen heeft ook een computer, maar die hebben ze nog nooit gezien. Die computer dan. Na dit moeilijke onderwerp, vragen ze maar niet meer naar mijn werk. Of is dit omdat ze verwachten dat een vrouw thuis voor de kinderen zorgt, want de buurvrouw vraagt tactisch: ‘Komen uw kinderen de volgende keer ook mee?’

‘Nee, we hebben geen kinderen.’ Omdat ik geen vals meelij wil wekken, maak ik meteen erachteraan duidelijk dat het een bewuste keuze is.

‘O maar, u bent nog jong genoeg’, vindt de buurman.

Non, je suis déjà trente-six ans’, merk ik op.

Ah, vous avez trente-six ans’, corrigeert de buurvrouw me subtiel.

Daarin moeten we nog veel leren, welke werkwoorden met être of avoir worden vervoegd.

‘Maar het zou wel fijn zijn als er meer kinderen in de gemeente kwamen. De school is nu dicht omdat er te weinig kinderen zijn. En er komen hier geen mensen met kinderen wonen omdat er geen scholen zijn. Een vicieuze cirkel. Mais, chacun son choix’, zegt mevrouw wat pinnig.

Een opmerking die ze nog vaak zal herhalen als ze beleefd wil aangeven het niet eens te zijn met onze keuzes, want men (ver)oordeelt hier niet hardop zoals wij Nederlanders.

Ik vraag of wij onze adresgegevens mogen geven, voor het geval er iets met het huis is. Ik schrijf onze namen en telefoonnummer op. Buurvrouw wil onze namen gaan oplezen maar stopt na een diepe zucht. Ik vraag of ze mijn handschrift niet kan lezen. Jawel, ze kan lezen, ze leest heel veel zegt ze. Meneer leest niet zo goed, verklapt hij zelf. Later zullen we zien dat hij ook niet autorijdt, althans niet op de doorgaande weg dan, omdat hij helaas nooit zijn rijbewijs heeft kunnen halen. Voor de buurvrouw blijkt het oplezen van onze namen een onoverkomelijk probleem. Ze doet nog een poging ‘Van Wijck’ wordt: ‘Wan Wie-dzjik’, de Fransen kennen de letter ij niet en spreken de i en de j los uit. En ik word Roos Boem. Une boum is een feestje in het Frans. Ook leuk.

‘U hebt uw meisjesnaam gehouden?’ informeert de buuf alweer heel tactisch om haar ergste vermoedens te verifiëren.

‘We zijn niet getrouwd.’

‘Gaat u nog trouwen?’

Ik moet ze alweer teleurstellen, na twaalf jaar samenwonen is dat papiertje echt niet meer nodig.

De twaalf jaar stelt haar gerust: ‘O, maar dat is hetzelfde als getrouwd zijn.’

‘Hoe gaat u het huis verwarmen’, vraagt Jean-Claude vervolgens om van onderwerp te veranderen.

‘Dat weten we nog niet, misschien dat we ooit een centrale verwarming aanleggen’, vertel ik. ‘Wij hebben ook centrale verwarming én een badkamer’, zegt Jean-Claude trots. ‘Ik zal het u laten zien.’

Ik kan deze trots begrijpen, want in geen enkel huis dat we bezichtigd hebben, zat een badkamer. We weten dat er veel mensen op het platteland van onze eigen leeftijd zelfs nog zijn opgegroeid zonder douche! Dat is voor ons Nederlanders onvoorstelbaar.

Als we weer terugkomen is de buurvrouw alvast het brood voor hun maaltijd aan het snijden.

‘Wilt u mee-eten? Ik heb ook soep.’ Wat aardig! In Nederland, in ieder geval boven de rivieren, hoef je niet op zo’n onverwachte uitnodiging te rekenen. Met het mes dat in de tafel heeft gestaan en waarmee buurman net zijn nagels uitgepulkt heeft, snijdt ze plakken van het ronde brood, un tourteau, die ze stevig onder haar linker… oksel heeft geklemd. Dat brood zal ongetwijfeld heel landelijk smaken. Onbewust redt de buurman ons door te zeggen dat we geen vlees eten. Je ziet haar denken; niet getrouwd, geen kinderen, geen vlees, en ze zegt: ‘Ah bon, chacun son choix…’

 

 

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*