Er nog toe doen

door: Frits de Lange


Ouderen worden gemakkelijk tot mensen ‘van gisteren’ verklaard. En soms dragen ze daar zelf toe bij. Hun tijdservaring loopt uit de pas met die van de maatschappelijke mainstream. Zij hebben hun tijd gehad, zijn niet meer van deze tijd, raken uit de tijd. Sluipenderwijs dreigen ze het contact met het hier en nu te verliezen.

‘De getekende begint zinnen te vormen als: Per slot van rekening hebben we het al eens eerder meegemaakt dat/ Ook wij hebben eens / Wanneer u eenmaal tijd hebt ondervonden wat het wil zeggen/ In mijn tijd/ In onze tijd / Tegenwoordig denkt iedereen/ Op uw leeftijd, weet u, zou ik me daarvoor geschaamd hebben / Naar mijn ervaring is er maar één ding/ Men moet jonge mensen een kans geven/ enz. De getekende herkent zichzelf aan het feit dat niemand hem benijdt, ook niet wanneer hij in aanzien staat of vermogend is, dus mogelijkheden heeft die zij, de jongeren, niet hebben; desondanks zou niemand met hem willen ruilen.’

(Max Frisch)

Het gevoel van eigenwaarde houdt moeilijk stand als het moet opboksen tegen de ervaring er niet meer toe te doen. Hebben ouderen niet allang hun maatschappelijk nut verloren als onrendabelen, ‘niet-actieven’ in een prestatiemaatschappij? In sommige niet-westerse culturen belichamen zij wijsheid en autoriteit. Dat geldt met name voor orale samenlevingen, die leunen op rituelen en gewoontes. Die hebben hun ouderen nodig, als collectief geheugen en als symbool van continuïteit. Ook al zijn er ook daar egoïstisch, gierige, tirannieke ouderen die zich weinig verdienstelijk maken, zij profiteren mede van het geïdealiseerde beeld van de ouderdom als reservoir van kennis en icoon van de traditie. ‘Als een oudere sterft’, luidt een Afrikaans gezegde, ‘is het alsof er een bibliotheek verbrandt.’ Ouderen vormen de levende archieven in op tradities gebaseerde culturen. Het gedrukte boek en de digitale database zijn hun vijand. ‘Denk aan de tijden van weleer, verdiep u in het verre verleden’, zingt Mozes in zijn lied. ‘Vraag uw vader ernaar, hij zal het u vertellen; vraag de oudsten en zij zullen verhalen.’ (Deuteronomium 32,7)

Kom daar nu nog maar eens om. De hoogmoderne samenleving heeft het levende geheugen van ouderen niet meer nodig voor haar eigen continuïteit. Zij onttraditionaliseert en verhoogt de omloopsnelheid van menselijk kapitaal. Kennis, vroeger overgedragen van vader op zoon, moeder op dochter, ligt nu opgeslagen in zich snel vernieuwende, technologische expertsystemen.

Van de weeromstuit vluchten ouderen zelf ook gemakkelijk in het verleden, als ze in het heden geen gehoor meer vinden. Dat doen ze niet alleen om hun herinneringen te koesteren, maar ook uit zelfrespect en ter bescherming van hun identiteit. Hun sociale waardigheid ontlenen ze soms meer aan wie ze vroeger waren dan aan wie ze vandaag zijn. Daarmee wordt hun zelfwaardering ernstig ondermijnd. Hun ooit verworven dignitas wordt immers door niemand nog erkend. Pas als het te laat is, in een necrologie, pakt hun omgeving nog eens uit en looft iemands verdiensten. In de dagelijkse bejegening van ouderen spelen hun verdiensten nauwelijks een rol. ‘Opa moet eens ophouden met het altijd over vroeger te hebben.’

Ouderen kunnen lijden onder hun statusverlies. Vroeger waren ze iemand. Nu zijn ze niemand meer, uitgerangeerd, waardeloos geworden. Dat is begrijpelijk, maar nergens voor nodig, zal ik in dit hoofdstuk betogen. Sociale waardigheid is een sociale constructie en die valt te veranderen. Bovendien: wat iemand waard is in eigen ogen hoeft niet van de lof van anderen afhankelijk te zijn. De overtuiging van de eigen persoonlijke waardigheid kan uiteindelijk ook wel zonder applaus.

Sociale waardigheid is de laatste eeuwen van kleur verschoten. Golden vroeger afkomst, bezit of eventuele heldendaden als basis van eer en roem, nu is dat je maatschappelijke rol en functie. Het democratisch et Hetkapitalisme kent zijn eigen hiërarchie van meer en minder aanzien. Eer is niet meer verbonden aan adel, maar aan arbeid. Een baan betekent status. Nu geldt dat nog vooral voor mannen, maar in de komende generatie ook voor werkende vrouwen.

Zolang prestige aan arbeid is gekoppeld en ouderen automatisch op hun pensioenleeftijd van het arbeidsproces worden uitgesloten, is hun dignitas iets van vroeger. De koninklijke onderscheiding wordt met trots op het revers gedragen. Maar wie je bent wordt in termen van wie je was uitgedrukt, en wie je was in termen van wat je deed. Je identiteit is die van emeritus of gepensioneerde, van oud-dit, ex-dat, voormalig zus of vroeger-zo. Een oudere is een gepensioneerde. Zijn identiteit wordt gedefinieerd in termen van zijn arbeidsverleden, de zin van zijn bestaan als een tijd van niet-meer-hoeven-werken.

Die visie is nog steeds dominant. Met het oog op een waardige ouderdom moet zij echter wel veranderen. De bestaande pensioencultuur veroordeelt ouderen nog steeds tot de roleless role van bejaarde, de rol van het ‘niet meer…..’.  De ouderdom verdient echter een positieve omschrijving: wat doe je nú, wie ben je nú? Waardigheid en status behoren niet alleen aan verdiensten uit het verleden te worden opgehangen (die dreigen mensen toch snel te vergeten), maar eerder aan die van vandaag. Persoonlijke en sociale identiteit worden zo steeds minder leeftijd- en rol-afhankelijk en steeds meer een zaak van persoonlijke leefstijl en levenskunst. Een stevige identiteit is dan belangrijker geworden voor de zelfwaardering dan een beroep, functie of status. Waardigheid ontleen je in dat geval aan wie je bent, niet aan wat je ooit deed. Met name voor de hoge ouderdom, als de wereld van werk al in een ver verleden ligt dat door weinigen meer wordt gekend, lijkt me dat winst in waardigheid. Het wordt tijd de tweede laag in het waardigheidsschilderij op te brengen, waardigheid als sociale verdienste.

 

 

Uit:

Waardigheid| Voor wie oud wil worden
Frits de Lange

ISBN: 978 90 8850 109 8 | 224 pagina’s

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*