De wet als kunstwerk

Willem Witteveen, hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap in Tilburg, heeft ons  De wet als kunstwerk nagelaten, een dik en indrukwekkend boek dat een caleidoscopisch overzicht biedt van mogelijkheden en perspectieven voor wetten en wetgeving. Toegankelijk, met toewijding geschreven en met begrip voor veel benaderingen (kenmerk van de soefi), laat de auteur met een ware ambachtelijkheid zien hoe al sinds de oudheid zijn vier sleutelbegrippen van orde, veiligheid, vrijheid en transparantie een belangrijke rol spelen bij wetgeving. Het boek bestaat uit drie delen aangeduid met de drie klassieke Griekse items van Polis (stad), Nomos (wet) en Demos (volk). Het eerste deel bevat vijf hoofdstukken en handelt over de wetten voor de stad, het tweede omvat dertig hoofdstukken en staat voor de tien geboden voor de wetgever en het laatste deel, Demos met weer vijf hoofdstukken, gaat over burgermacht en denkkracht.  De indeling doet wat kunstmatig aan omdat het onderscheid in de drie Griekse items inhoudelijk geen grote rol speelt en de hoofdstukkenverdeling doet vermoeden dat Polis een inleiding vormt en Demos de slotbeschouwing omvat.  Dat de dertig hoofdstukken van Nomos de tien geboden representeren doet ook wat gekunsteld aan. Als naslagwerk is het niet overzichtelijk. Er zou een register aan het boek moeten worden toegevoegd.

De titel van het boek is verrassend omdat deze verwijst naar kunst of creativiteit welke ook in de zin van een behendige en ambachtelijk rationaliteit aan de orde komt, maar is misleidend omdat er geen sprake is van een kunstwerk dat mensen in extase brengt en een schokkende of confronterende uitwerking heeft. Het boek is in de terminologie van Nietzsche meer een product van het Apollonische dan van  het Dionysische. Het getuigt in die zin niet van een geniaal meesterwerk dat beide elementen tot uitdrukking brengt.

Beginnend bij Plato doorloopt Witteveen de hele Westerse geschiedenis met personen als Guicciardini, Bacon, Montesquieu, Kant, Pain, Bentham, Tocqueville en vele, vele anderen.  Hoewel hij aan het begin van het boek aangeeft hoe ongelukkig het is als je klassieke auteurs niet eerst in de context van hun tijd leest alvorens ze met eigentijdse interesses te interpreteren, krijg ik toch de indruk dat het iemand in zijn tijd en omstandigheden plaatsen te gemakkelijk wordt onderschat en dan te snel als medestander van het eigen betoog wordt gezien zoals bijvoorbeeld bij Plato het geval is.

De complexiteit en de ambiguïteit van wetten en wetgeving komt duidelijk ter tafel waarbij Witteveen behendig manoeuvreert tussen de beide polen die in het geding zijn. Zo wijst hij op vier reguleringsdilemma’s, die van ambitie, regel, vertegenwoordiging en strategie. Het ambitiedilemma komt bijvoorbeeld tot uiting in de overtuiging dat alles anders moet, maar dat tegelijk niets mag veranderen; niets wezenlijks tenminste en dat roept dan de vraag op wat er dan wezenlijk is. Het regeldilemma wijst enerzijds op de noodzaak van regels om iets redelijk te laten verlopen, om beleid ten uitvoer te brengen, maar anderzijds vormen regels vaak weer een obstakel, een belemmering en kunnen ze veel administratief gedoe teweegbrengen. Het vertegenwoordigingsdilemma schetst aan de ene kant dat volksvertegenwoordigers het volk, organisaties, belangengroepen vertegenwoordigen en daartoe beslissingen uit handen willen geven, maar aan de andere kant wordt duidelijk dat ze meestal greep en controle willen en moeten houden op het beleid dat ze zelf voeren. Het strategiedilemma laat zien dat er vaak een brede en integrale strategie vereist is maar dat er tegelijk op concrete en weerbarstige kwesties zaken moet worden ingegaan die zich daarmee moeilijk verhouden.

Het boek geeft vele adviezen en suggesties. Zo vraagt de schrijver zich af of we ons niet kunnen losmaken van de conceptuele ordening van de wet als instrument, of we niet tegenover een instrumenteel wetsbegrip tot een communicatief wetbegrip dienen te komen (blz. 157). Een dergelijk anti-instrumentalisme staat nog veraf van de dagelijkse praktijk. Dat geldt ook voor het betoog dat de wetgever geen wetten moet maken uit wantrouwen (blz. 223) hoewel dat juist vaak gebeurt. Soms lijkt dat juist de reden dat velen in de maatschappij wantrouwig staan ten aanzien van politiek en wetgever.

Een kritiekpunt zie ik in de vaststelling van de maakbare samenleving. ‘Er is in de officialiteit maar één zekerheid en dat is de zekerheid van de permanente maakbaarheid van de samenleving’ (blz. 303). Dat betekent niet dat we alles in de samenleving naar onze hand kunnen zetten, maar het getuigt wel van een overschatting van het ‘wetsdenken’ en het dictaat van de wet. Een ander punt dat hierop enigszins aansluit is het pleidooi voor  het steeds meer transparant maken van zowel burger als staat (blz. 401). Witteveen verbindt deze transparantie wel met infocratie, maar beide begrippen ondervinden juist steeds meer kritiek. Als de dingen  meer zichtbaar en transparant moeten worden, de distantie buiten spel moet worden gezet, dan leidt dat tot een ontluisterend bestaan. Steeds meer informatie leidt juist tot chaos. Onthulling doet het verhulde in het niets oplossen en creëert een leegte. De Duits-Koreaaanse filosoof  Byung-Chul Han noemt de roep om meer transparantie obsceen en zelfs pornografisch. Het vernietigt elk mysterie en verdrijft het hart uit het bestaan. Bovendien zo betoogt hij ondergraaft het juist elk vertrouwen in plaats van dat het dit bevordert.

Ook de opmerkingen van Witteveen dat wetten de chaos intomen, dat ze voor controle en ordening zorgen vragen wel enige relativering. Chaos is niet het ontbreken van orde maar de oorspronkelijke conditie van de orde. Onmacht, mislukking, tragiek en fouten hoeven niet altijd te worden gezien als het tekortschieten van controle en macht, die dan pleiten voor meer en betere wetgeving, maar kunnen ook wijzen op een fundamentele machteloosheid die onvoldoende wordt erkend.

Witteveen citeert met instemming De Bono die stelt dat er geen natuurlijke evolutie naar eenvoud bestaat (blz. 217), terwijl die vereenvoudiging in elke discipline van biologie tot taalwetenschap juist wordt bevestigd behalve dan in de wetgeving. Men zou daar meer voor open moeten staan. Zoals dat m.i. ook zou moeten gebeuren met het door Alexis de Toqueville ingezette Amerikaanse exceptionalisme en de moeizame ontwikkelingen rond internationaal recht en het internationale gerechtshof in De Haag. Er zouden meer vraagtekens dan uitroeptekens geplaatst moeten worden. Dat neemt niet weg dat de uitroeptekens en perspectieven die Willem Witteveen schetst een inspirerende werking hebben hetgeen ook inhoudt  dat ze tot kritische vragen leiden. Het is jammer dat hij omkwam met de MH17 boven Oekraïne en vragen niet meer kan beantwoorden.

 

Piet Winkelaar

december 2017

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*