De lusten en lasten van het ouder worden

Als je jong bent, zo onder vijftig, vijfenvijftig jaar, dan heb je nog niet veel last van het ouder worden. Strakke, glanzend gladde huid. En zeker geen ‘kreukeltjesvlees’, hangend aan je bovenarmen. Als je die grens gepasseerd bent, begint het gedoe in en met je lijf. Het is net als met een oude jas. Er komen slijtplekken in, er vallen gaatjes hier en daar, en zomen raken los. Zelfs ‘de mot’ komt erin. Tom Manders, alias ‘Dorus’, zong ooit een ontroerend liedje over twee verliefde motten die in zijn oude jas ravotten. En hij,vanwege dit jonge geluk, zijn oude jas niet van de hand wilde doen.

Het prettige van een oude jas is, dat je hem op een gegeven moment weg kunt gooien. En een nieuwe jas kopen om de oude te vervangen. Een jas is tenslotte maar een omhulsel om bijvoorbeeld het lijf warm te houden, of er leuk uit te zien. Maar met een lijf kan dat niet. Het kan wel, maar wat doe je dan met de inhoud, met ‘de geest in je lijf’? Een lichamelijke jas heeft namelijk een inhoud, een ‘geest’ of een ‘ziel’, die net als die twee motten van Dorus, jong blijft. En bovendien nog behoorlijk kan ravotten. En wat jong is, gooi je niet zomaar weg. En dus loop je het liefst zo lang mogelijk in je ‘ouwe jas’, voordat jas plus inhoud op de ‘grote vuilnisbelt van het voorbije leven’, het kerkhof, ‘gegooid’ wordt. Of in de verbrandingsoven geschoven, heel plechtig,’crematorium’ genoemd.

Aan de andere kant is het niet altijd nodig om je oude jas weg te gooien. De hedendaagse ‘naald en draad techniek’ staat borg voor zulke goede resultaten, dat de herstelde oude jas bijna niet te onderscheiden is van een nieuwe. Een nieuwe heup, een goede financiele voorzorg voor een goed pensioen. Je kunt weer ‘lopen als een kievit’, of wereldreizen maken. Je kunt de oude jas faceliften, de ‘voering’ eruit laten halen, of afpeigeren op een hometrainer. Je kunt genieten van je kleinkinderen, meer dan je ooit hebt kunnen doen van je eigen kinderen. En, je kunt ze helpen met de inrichting van hun woning, waar je eigen ouders nooit tijd voor hadden. Of met een schenkingkje, waar je eigen ouders nooit over nagedacht zouden hebben. Dat is genieten van je lusten als ouder wordende mens. En dat ouderen lusten kennen zie je terug in ‘het Zwitserleven gevoel’, dat typisch bij ouderen schijnt te horen. ‘Lustige’ ouderen hebben, als het geluk aan hun zijde zit, een Engel naast zich, die met hen meegaat als zij ‘in de lasten’ komen, omdat het lijf zich ineens in een ongewenst doodenge ‘bungi jump’ stort.

Toch is het lastig om ouder te worden. Zowel voor de oudere zelf als ook voor de nog jonge mens. Want die ouderen hebben de jongere mens nodig om nog een beetje ‘comfortabel’ oud te worden. Het is een proces. 50 minners kennen dat proces niet. Willen dat misschien niet kennen, omdat zij bang zijn, om net als ik, ouder te worden. Zij noemen dit soort procesbeschrijvingen daarom al snel ‘het geweeklaag van de ouderen’. Maar zij weten heel goed dat dit proces ook aan hen niet voorbij gaat. Als je die wetenschap heel diep in jezelf wegstopt, en afgeeft op ‘die klagende’ ouderen, dan overstem je daarmee je eigen verouderingsangsten. En heb je nergens last van. En schep je als ‘vijftig minner’ alle ruimte bij jezelf om je te ergeren aan dat ‘ouderengezeur’.

Maar dat ‘ouderengezeur’ is wel een heel realistisch gegeven. Je ziet het iedere dag om je heen. Het moeizame en pijnlijke geschuifel naast een stok, achter een drie- of vierpoot. In een electrische of handmechanisch voortbewogen rolstoel. Het uren stil zitten achter het raamgordijntje, of op een parkbankje, loerend naar het bruisende straatleven. Dat is wat ieder mens kan zien.

Maar wat je niet ziet, hoort of ruikt zijn de incontinentie luiers, de bed- en trapliftjes, de wegkwijnende ‘oude jassen’, verfomfaaid weggestopt in te grote bedden. Zo lijkt het, want als oudere wordt je steeds kleiner en fragieler. En het bed waarin je wordt neergelegd, steeds groter. En soms komt de ambulance voor omdat je een heup, arm of been gebroken hebt. Een vervelend aspect van de fragiele mens. Als je geluk hebt, komen je kinderen langs. Of de kleinkinderen. Een kleine, maar zeer waardevolle lust van de ouderen.

Anders worden het de nijvere medewerkers van de thuiszorg, mantelzorg of alfa hulpen. Zo zie je dan toch nog een paar mensen. Zijn die er niet, dan kan het zomaar gebeuren dat je dagenlang dood thuis ligt in de gang, in een badkuip, aan je oude vertrouwde patience tafeltje zit. Tot de buren last krijgen van stankoverlast. Of van krijsende katten, omdat het baasje al dagen lang de kattenbak niet heeft verschoond of de etensbakjes gevuld.

En uiteindelijk wordt de oude jas weggehaald. Plechtig gedrapeerd in een kist in een hele mooie ‘legauto’, ‘achterna gezeten’ door een of meerdere volgauto’s. Mooie woorden worden gesproken, traantjes geplengd, die je zelf niet meer horen of zien kan. Gelukkig maar, want je zou je oren en ogen niet geloven wat ‘een geweldig mens je was, toen je nog in ons midden verbleef’. Over de doden niets dan goeds. Want zo hoort dat, zo zeg je dat, toch? Om niet geconfronteerd te worden met schuldgevoelens, misschien. Omdat je het niet altijd goed deed, helaas. Toen hij of zij nog leefde.

Reinoud van den Berkhof

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*