De behoefte aan gekte en dwaasheid

Wanneer je met verwondering om je heen kijkt, lijkt wat gewoon en vanzelfsprekend is, helemaal niet zo gewoon en vanzelfsprekend te zijn. Veel dingen zijn uniek en eenmalig. Niets is normaal, vaak juist abnormaal, gek of zelfs krankzinnig. Maar het inzicht dat alles uitzonderlijk en abnormaal is, lijkt niet te verdragen, dat kunnen we niet aan. Het is niet vol te houden dat elke dag curieus en uitzonderlijk is. Dat maakt ons van streek, brengt ons van slag.

De ervaring dat ons bestaan vaak onbegrijpelijk is, vreemd, gek en idioot, vertraagt ons doen en laten, waardoor de raderen van ons bezigzijn vastlopen. We raken de weg kwijt.

Daarom moet er iets gebeuren dat nog gekker en absurder is, iets wat buitenissig, vreemd en excentriek is om zo de andere dingen als normaal en gewoon te kunnen beleven.

Er is dwaasheid nodig om daarmee het ongewone en abnormale van het dagelijkse bestaan te bestrijden en onder controle te houden, er is humor nodig dat de draak steekt met dingen die we ernstig en serieus nemen of die we zelfs als heel belangrijk of als de absolute waarheid beschouwen.

De Romeinen hadden excentrieke en bloederige Hilaria nodig om hun dagelijks leven te accepteren en met een onvoorstelbare vanzelfsprekendheid  te kunnen doorbrengen. Ze hadden in het voorjaar ook de carrus navalis nodig waar veel van wat verboden was, werd toegestaan en omarmd om zo een nieuw jaar te kunnen beginnen. De christenen namen dat van harte over om zo met hun carnaval ook een moeilijke tijd van afzien en vrome ingetogenheid te kunnen overleven.

Enkele eeuwen geleden, in 1509, schreef Erasmus zijn ‘Lof der zotheid’, in het Latijn onder de titel: Morias Enkomion, id est Stultitiae Laus. Daarin schreef hij dat het zonder zotheid geen leven is. Dat houden mensen niet vol. We hebben tegendraadse figuren nodig, zonderlingen op allerlei gebied, die worden bestookt, uitgekafferd, maar ook bewonderd en omarmd; uitzonderlijke of onzinnige personen, kunstenaars, geleerden die gekke dingen uitkramen om daarmee het minder gekke te accepteren, om vreemde dingen tot stand te brengen en daarmee het minder vreemde te verdragen. Na verloop van tijd wordt, volgens Erasmus, wat die mensen aan geks naar voren brengen, later zelfs glorieus aanvaard. We zijn gevoelig voor het gekke, het onzinnige en absurde. Dat boeit ons meer dan het normale en gewone.  Plato schreef al dat verstandsverbijstering van geliefden vermoedelijk het hoogste geluk is. De menselijke geest zit zo in elkaar, schreef Erasmus in zijn Lof der zotheid, dat deze veel vatbaarder is voor het extreme, ongewone en absurde dan voor wat waar is. En hij voegde er aan toe: ‘Als iemand een makkelijke en voor de hand liggende proef op de som wil nemen, moet hij preken en kerken opzoeken. Als daar een serieus thema aan de orde is, zit iedereen te slapen, te gapen en te balen, maar als er  zo’n schreeuwer, pardon preker, larie vertelt, hangt iedereen aan zijn lippen.’

Sinds mensenheugenis lijken buitenissig gedrag en afwijkende meningen nodig voor een geruststellende continuïteit en voor het omgaan met dagelijkse gewoontes. Zo werden abnormaliteiten ingedamd en gelegitimeerd. In Zin der zotheid beschrijft Inge Mans hoe een bonte verzameling mensen met afwijkend gedrag in de loop van de geschiedenis zowel werd verguisd en verstoten als vereerd en geprezen. Zonder die mensen zou er amper een cultuur zijn ontstaan, schrijft ze. In de christelijke traditie werden zulke mensen nu eens als goddeloos en gevaarlijk beschouwd en dan weer als heilig en diepgelovig. Zo is daar Franciscus van Assisi die naakt of halfnaakt rondliep en het belang van armoede verkondigde, of Jozef van Cupertino, in hoge mate verstandelijk gehandicapt maar die een kloosterling was, wonderen verrichte en in de achttiende eeuw heilig is verklaard. In de negentiende eeuw was er de heilige pastoor van Ars, die velen als een dwaas beschouwden. Zijn medepriesters achtten hem niet goed bij zinnen en totaal ongeschikt. De parochianen vroegen zich af of hun pastoor nu gek of heilig was. Vermoedelijk beide.

Lag de nadruk bij de heilige dwazen van het christendom op ascese en uiterste godsdienstigheid, in het byzantijnse christendom en in de islam gingen zij zich te buiten aan de meest goddeloze en liederlijke gedragingen, schrijft Inge Mans. Een zekere Simeon, een heilige uit Emesa, was een veelvraat, een dronkaard, een ketter en zedeloze gek die zich aan geen enkele regel hield, maar hij was helderziend, kon bezetenen genezen en heidenen bekeren. Verschillende zonderlingen die weinig of niets van doen hadden met het gewone leven noemde men heiligen of heilige dwazen. Ook de islam kent een grote cultus rond heilige dwazen. Nu nog worden zwakzinnigen in Egypte aangeduid met shaink, het woord voor heilig. In oude religies beschouwde men door de eeuwen heen zieners als dwarsliggers, gevaarlijke personen die de bestaande orde ondermijnden, maar in een later stadium, soms jaren na hun dood, werden ze geprezen en tot invloedrijke mystici uitgeroepen. Sommigen zijn verbannen, geëlimineerd, ter dood gebracht, terwijl anderen zijn gerehabiliteerd en heilig verklaard.

Bij de oude Grieken was Apollo de god van de rationaliteit, van het gezonde verstand, en Dionysos die van de roes, de drank en de razernij. Beide spelen een belangrijke rol. Nietzsche gaf al aan dat wij in onze cultuur het dionysische teveel verwaarloosd hebben en teveel de rationaliteit in alles hebben benadrukt. Misschien dat we met de nodige humor meer voor evenwicht kunnen zorgen.

 

Piet Winkelaar

 

 

 

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*