Daar zijn (geen) woorden voor: Ruim honderd verhalen over leven en sterven (5)

Meesterglazenier

De oude meesterglazenier had al honderden kleurrijke ramen gemaakt voor grote kathedralen en paleizen. Hij werd geroemd in heel Europa en zelfs daarbuiten. Hij leidde een groot aantal leerlingen op en had genoeg verdiend om van zijn rust te genieten en zijn leerlingen het werk te laten doen. Zijn beste leerling zou hem opvolgen. Toch was hij van de vroege ochtend tot de late avond in zijn atelier te vinden, waar hij ramen met Bijbelse taferelen ontwierp, maar ook dagelijks het gewone snij- en loodwerk ter hand nam met zijn inmiddels stramme handen.

‘Wat maakt dat u op hoge leeftijd uw vak als glazenier nog steeds zo enthousiast blijft uitoefenen?’ vroeg een journalist.

Hij antwoordde: ‘Glas-in-loodramen en mensen lijken sterk op elkaar. Ze sprankelen en schitteren en laten hun kleuren zien zolang de zon schijnt. Maar zodra de duisternis inzet is hun ware schoonheid alleen te zien als er licht van binnenuit komt.’

 


 

Mopperig

Toen een oude man overleed op de geriatrische afdeling van een verpleeghuis dacht men dat hij niets waardevols had nagelaten. Maar toen de verpleegsters door zijn schamele bezittingen heen gingen, vonden ze een gedicht. Een gedicht dat iedereen die het las diep raakte.

‘Wat zien jullie zusters? Wat zie je? En wat denk je als je naar me kijkt? Een mopperige oude man, in zichzelf gekeerd, onbereikbaar, met zijn blik in de verte. Die kwijlt als hij eet en niet reageert als je roept: ‘Ik wou dat je ’t zelf eens probeert.’ Die niet door heeft wat je allemaal voor hem doet en voortdurend sokken en schoenen kwijt is. Die soms tegenstribbelt en soms niet bij het baden en eten, gedurende zijn lange dagen. Is dat wat je denkt? Is dat wat je ziet? Open dan je ogen zuster, want dat ben ik niet!

Ik zal je vertellen wie ik ben als ik hier stilletjes zit en doe wat jij vraagt en eet als jij dat wilt. Ik ben een kind van tien met een vader en moeder, met broers en zusters die van elkaar houden. Ik ben een knul van zestien met vleugels aan zijn voeten die droomt dat hij zijn geliefde spoedig zal ontmoeten, met twintig al bruidegom, mijn hart slaat over als ik bedenk wat ik allemaal heb beloofd. Met vijfentwintig heb ik zelf een zoon die mij nodig heeft als gids en een veilig huis. Een man van dertig al, mijn zoon groeit snel op, we zijn met elkaar verbonden door sterke banden. Met veertig zijn mijn zoons groot en staan op eigen benen, mijn vrouw naast me ziet niet dat het me pijn doet. Met vijftig spelen er weer kinderen op mijn knieën, opnieuw kinderen rond mijn geliefde en mij. Dan wordt het donker. Mijn vrouw is nu dood. Ik kijk naar de toekomst en huiver omdat ik alleen verder moet en ik denk terug aan de jaren vol liefde.

Nu ben ik een oude man en de natuur is wreed. Hij maakt dat mensen op leeftijd eruitzien als dwazen, het lijf takelt af, schoonheid en kracht verdwijnen, op de plaats van mijn hart zit nu een steen. Maar in dit oude lijf doolt nog een jonge knul.’

 


 

Mordechai en zijn kleinzoon

Een grootvader, Mordechai, zat aan het bed van zijn kleinzoon, Ernie, en was met hem in gesprek. ‘Luister eens goed naar me,’ zei grootvader Mordechai, nadat hij een tijdje had nagedacht. ‘Zet allebei je oren wijd open: als een mens alleen lijdt, dan is het wel duidelijk dat zijn smart op hem blijft rusten. Gesnapt?’

‘Gesnapt’, zei Ernie.

‘Maar als een ander naar hem kijkt, en zegt “Wat heb je toch pijn, broeder…”, wat gebeurt er dan?’

De dekens bewogen en Ernies smalle neuspuntje kwam tevoorschijn. ‘Dat begrijp ik ook,’ zei de jongen, ‘dan neemt hij de pijn van zijn vriend in zijn ogen op.’

Grootvader Mordechai glimlachte en ging verder met zijn verhaal. ‘En als hij blind is, denk je dat hij de pijn dan ook op zich kan nemen?’

‘Natuurlijk, met zijn oren!’ antwoordde de jongen.

‘En als hij doof is?’ vroeg Mordechai…

‘Wel, dan met zijn handen,’ zei Ernie ernstig.

‘En als die ander heel ver weg is, als hij hem niet kan zien, niet kan horen en zelfs niet kan aanraken…, denk je dat hij ook dan zijn lijden op zich kan nemen?’

‘Misschien kan hij dan raden,’ zei Ernie voorzichtig.

Mordechai raakte opgetogen. ‘Ja, zo is het, mijn lieve jongen, zo moet een echt mens zijn. Hij raadt het lijden en neemt het op in zijn hart!’

 


 

Niet vergeten

Een groot strijder kwam niet terug van de jacht. Zijn familie ging ervan uit dat hij dood was, behalve zijn jongste zoon, die elke dag weer vroeg: ‘Waar is mijn vader? Waar is mijn vader?’
Zijn oudere broers, die magische krachten bezaten, gingen uiteindelijk op pad om hem te zoeken. Zij vonden zijn gebroken speer en zijn beenderen. De oudste zoon zette die beenderen in elkaar tot een skelet. De tweede deed vlees op de botten. De derde blies weer adem in het lichaam.
De strijder stond op en liep zijn dorp binnen. Men vierde groot feest.

Toen nam hij het woord en zei: ‘Ik wil eerst iets geven aan diegene die mij heeft teruggebracht in het leven.’

Elk van de zonen riep uit: ‘Geef het aan mij, want ik heb het meeste gedaan!’

Maar de strijder zei: ‘Ik geef het aan mijn jongste zoon, want hij heeft mijn leven gered. Een mens is nooit echt dood, totdat hij vergeten is!’

 

 


Onder haar vleugels

Na een grote bosbrand in Yellowstone Park, beklom een groep boswachters een berg om te zien hoeveel schade het helse vuur had aangericht. Een van de boswachters vond bij de wortels van een boom een vogel die door het vuur overvallen was, bijna tot as vergaan. Hij was even helemaal van slag door de afgrijselijke aanblik. Hij gaf een tik tegen de vogel met een stok. Toen hij de vogel raakte, scharrelden drie kleine kuikens onder de vleugels van hun moeder vandaan. De liefdevolle moeder, die voelde wat voor een ramp zich ging voltrekken, had haar jongen meegenomen naar de wortels van de boom en ze verzameld onder haar vleugels. Instinctief wist ze dat de giftige rook zou opstijgen. Ze had zichzelf in veiligheid kunnen brengen, maar ze weigerde haar jongen aan hun lot over te laten. Toen het razende vuur daar was en de hitte haar iele lichaam verbrandde, bleef de moeder op haar post. Omdat zij bereid was te sterven, bleven haar jongen onder de bescherming van haar vleugels leven…

 


 

Ontvangen

Er kwamen eens twee broers bij een wijze en vroegen: ‘In onze heilige boeken staat een tekst die ons niet met rust laat, omdat we haar niet begrijpen kunnen. Er staat dat de mens God voor het kwaad evenzeer moet bedanken als voor het goede en het met dezelfde blijdschap moet ontvangen. Kunt u ons vertellen hoe wij dit moeten opvatten?’

De wijze antwoordde: ‘Jullie moeten eens naar het leerhuis gaan. Daar zullen jullie de goede Sussja vinden die daar zijn pijpje rookt. Hij zal jullie de uitleg geven.’

De twee broers gingen het leerhuis binnen en legden aan de oude Sussja hun probleem voor. Hij lachte: ‘Daar hebben jullie wel de goeie voor uitgezocht! Je kunt beter naar een ander gaan, en niet naar iemand zoals ik, die zijn leven lang geen kwaad overkwam.’

Zij wisten: Sussja’s leven was vanaf de dag van zijn geboorte tot aan deze dag toe
geweven uit nood en pijn zonder een enkel ander draadje. Toen begrepen ze wat het betekende: leed in liefde te ontvangen.

 


 

Paradijs

Een man kwam bij de poort van het paradijs. Zijn goede en slechte daden hielden elkaar precies in evenwicht. De bewaker van de poort zei: ‘Ga naar de mensen die achter je staan en vraag of iemand uit zijn voorraad van goede daden jou één goede daad wil schenken. Eén maar, dan mag je het paradijs in.’

De man deed zoals hem gezegd was. Maar zodra de anderen zijn vraag hoorden, wendden ze beschaamd en verlegen hun hoofd af of antwoordden: ‘Mijn eigen lot baart mij zorgen genoeg, hoe zou ik jou iets kunnen geven!’

De arme man was de vertwijfeling nabij, toen iemand vroeg: ‘Wat zoek je?’

Hij zei: ‘Eén goede daad, eentje maar! Velen die hier staan hebben er duizenden, maar niemand wil er mij ook maar één geven.’

‘Als je er maar één nodig hebt, kan ik wel helpen. Ik heb er zelf maar eentje en wat helpt mij die ene goede daad. Je mag hem hebben!’

Vol vreugde ging de man terug naar de poort. Toen de poortwachter vroeg: ‘Hoe is het je vergaan?’ vertelde de man stralend van geluk wat hem overkwam. Daarop liet de poortwachter de onbekende, die zijn ene goede daad wegschonk, roepen en glimlachend zei hij: ‘Neem elkaar bij de hand en treed binnen!’

 


 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*