Aanvankelijk bestonden er geen vaders!

Over hoe de homo sapiens het vaderschap ontdekte.

Ontdekkingen van archeologen en paleontologen wijzen erop dat ongeveer 100.000 jaar geleden de mensen nog in kleine nomadische groepen leefden van zo’n vijftig tot tachtig personen. Ze waren voedselverzamelaars. Meer dan de hominiden die al meer dan twee miljoen jaar geleden stenen bewerkten en met vuur werkten, beschikten de mensen over een behoorlijke beheersing van het vuur waarmee ze dieren vingen en vlees niet meer rauw hoefden te eten. Het veranderde hun voedingspatroon, hetgeen invloed had op de groei en ontwikkeling van hun hersenen. Voor het vangen en doden van grote dieren waren meerdere mensen nodig, hetgeen hogere eisen stelde aan communiceren en organiseren. Dit bevorderde de ontwikkeling van hun taal en hun denken.
Buiten de clan of de stam was feitelijk geen menselijk leven mogelijk. Men was op elkaar aangewezen waarbij de leven voortbrengende moeder centraal stond. Zij bepaalde de wereld van geboren worden en sterven. Vermoedelijk had zij ook de regie bij de voeding die soms schaars aanwezig was. Men spreekt dan ook over moederculturen vergelijkbaar met sommige primaten waar het leven afhankelijk is van de moeder die het leven en de dood in haar hand had.

Waarschijnlijk leek het gedrag van mensen op dat van bonobo’s, kleine aapjes waar seksualiteit tot de dagelijkse omgang behoort en problemen en conflicten met seks worden opgelost. Het inzicht dat er verband bestaat tussen geslachtsgemeenschap en voortplanting is van later datum. Er bestonden nog geen vaders, alleen moeders. Het lijkt me echter een misverstand te denken dat het er in die moederculturen rustig en vredig aan toe ging. Men had ontzag voor de krachten der natuur en voor de moeder die beschikte over leven en dood. Zij was de moeder, de mater van de materie. Er was sprake van een rauw en hard bestaan waar het niet makkelijk was in leven te blijven en waar dood en doodslag vaak een alledaags gebeuren vormden. Vermoedelijk heerste er een sterk besef van verbondenheid met de omgevende werkelijkheid en bestond er nog geen verschil tussen geest en materie, want men dacht niet abstract, niet analytisch of rationeel, maar vooral intuïtief. Men maakte deel uit van een groep of clan en men bestond niet op zichzelf, als individu. Misschien was er een flinterdunne afstand tussen waken en slapen en was men even vertrouwd met zowel het leven als de dood.

Godinnen bestonden eerder dan goden

Tegen het einde van het Paleolithicum, ongeveer 20.000 jaar geleden, vinden we aanwijzingen die leiden tot de grootse ontdekkingen in het Neolithicum. Het ligt voor de hand te denken dat vooral de vrouwen hierin een belangrijk rol speelden. In de oude moederculturen waren zij vooral belast met het voeden en grootbrengen van kinderen. In prehistorische grotten en op kleitabletten heeft men streepjes aangetroffen die kunnen wijzen op kalenders waarmee menstruatiedagen werden aangegeven. Misschien hebben vrouwen op deze manier het tellen ontwikkeld en een nieuw denken in oorzaak en gevolg. Op diverse plaatsen zijn talloze figurines gevonden, kleine vrouwenbeeldjes van soms 20.000 jaar oud, door mannelijke archeologen venus-beeldjes en door vrouwelijke onderzoekers godinnenbeeldjes genoemd. Daaruit zou blijken dat de moeder of de oermoeder een belangrijke plaats innam. De natuur werd ervaren als een voedende en scheppende moeder waarmee men zich nauw verbonden wist.
Mannen- of godenbeeldjes treft men pas duizenden jaren later aan. Uit de oudste mythen blijkt dat er eerder godinnen of belangrijke moeders bestonden dan goden. De mythedeskundige Joseph Campbell verwijst naar de moedergodin Tiamat die in een oude Babylonische mythe door Marduk in mootjes wordt gehakt en zo de grote Babylonisch god wordt. Vervolgens verandert Marduk het maanjaar, dat uit dertien maanden bestond, in het patriarchale zonnejaar van twaalf maanden. Verschillende mythologen geven aan dat uit meerdere mythologische verhalen is op te maken dat goden veel oude godinnen hebben verdreven.
Er zijn dus wel redenen om aan te nemen dat aanvankelijk vrouwen een belangrijke rol speelden bij de ontwikkeling van het denken in oorzaak en gevolg, als ook bij de grote ontdekkingen van het vaderschap, van de landbouw en de veelteelt. Deze hangen bovendien nauw met elkaar samen. Zo’n 20.000 jaar geleden kunnen moeders het verband hebben ontdekt tussen hun kind en een van de mannen. Het omgaan met seksualiteit was geen individueel maar meer een sociaal gebeuren. Het huwelijk bestond nog niet. Volgens sommige paleontologen kwam dat pas in latere vaderculturen tot stand. Een uitvinding van mannen.
Door het verband tussen geslachtsgemeenschap en voortplanting te ontdekken ging men dit vervolgens ook toepassen op alles wat leeft. Het is ook mogelijk dat het omgekeerde plaatsvond en dat men bij het voortplanten van schapen en geiten ook de eigen voortplanting ontdekte. De eerste sporen van gedomesticeerde schapen en geiten dateren van 10.000 jaar voor het begin van onze jaartellingen. Enige tijd daarvoor was men begonnen met het verbouwen van graan en rijst. ‘Planten kweken en vruchten of zaden oogsten was een variant van planten in het wild verzamelen, een activiteit die van oudsher was voorbehouden aan vrouwen en kinderen’, schrijven de gezagvolle vader en zoon McNeill in Het Menselijk Web. Tuinieren was het domein van vrouwen zoals jagen dat van mannen was. Dit wijst erop dat de belangrijke vinding van de tuin- en landbouw op het conto van vrouwen is te zetten.

De Neolithische revolutie

De ontdekkingen van landbouw, veeteelt en het vaderschap die bij het begin van het Neolithicum (rond 10.000 jaar voor het begin van onze jaartelling) zichtbaar werden, hadden zoveel impact dat vele onderzoekers over de Neolithische revolutie spreken. Een belangrijk gevolg was namelijk dat er vaste nederzettingen ontstonden waar langs rivieren en bij delta’s met hulp van gedomesticeerde dieren grote hoeveelheden voedsel gekweekt werden, zoals tussen de Tigris en de Eufraat in Mesopotamië, aan de oevers van de Nijl in Egypte, bij de Indus en haar zijrivieren in Pakistan en langs de middenloop van de Gele Rivier in China. (Hier komen enkele duizenden jaren later ook de eerste grote vier beschavingen op en ontstaan protosteden met duizenden inwoners.) Veel stammen hoefden niet langer rond te trekken, want op de waterige gronden groeide graan, koren en rijst. Van oudsher wordt in talrijke mythen over graangodinnen, over de grote graan- of rijstmoeder verteld. Ook dit verschijnsel verwijst naar de moedercultuur waar de moeder deze voedingsmiddelen tot ontwikkeling had gebracht en er het beheer over voerde.
Een ander gevolg was dat de bevolking groeide en stammen groter werden. Mede doordat er grote natuurrampen kwamen, zware aardverschuivingen en overstromingen, sloten stammen zich soms ook bij elkaar aan. Doordat grote groepen samenleefden dienden veel dingen meer en op grotere schaal georganiseerd te worden. Daarbij waren nieuwe vaardigheden en maatregelen vereist. Doordat men met velen op eenzelfde plaats verbleef braken er niet alleen ziektes uit en moest er meer hygiëne in acht worden genomen, de samenleving diende ook beschermd te worden tegen wilde dieren en rondtrekkende nomaden die voedsel zochten. Daarbij voerden mannen de regie. Hun taak werd steeds belangrijker en hun gezag groeide. Het moet in deze periode zijn geweest dat het vaderschap meer erkenning vond en dat er naast godinnen talrijke goden ten tonele kwamen waarvan vele mythen verhalen. Mythologie omvat de oudste verhalen van de mensheid en vormt niet alleen een weergave hoe mensen in vroegere tijden leefden, maar houdt hun ook een spiegel voor waarin ze inspiratie en herkenning vonden. Mythen legitimeerden ook de bestaande situatie.
De ontwikkelingen in het Neolithicum hadden ook tot gevolg dat de moedercultuur langzamerhand veranderde in de vadercultuur waar vrouwen een ondergeschikte rol kregen toebedeeld. Wanneer dit te lang duurde, ontstonden er zelfs duizenden jaren later heftige omwentelingen waar het gezag van vrouwen en moeders met bruut geweld uit handen werd geslagen. Joseph Canmpell wijst daarop. Een boek van de historicus Joop Abbes over die antieke wereld heet ‘De moord op de godin’, aangezien het er blijkens verschillende mythen nogal gewelddadig aan toe ging, gepaard met veel bloedvergieten. Maar dat moet men in het perspectief van die tijd zien.

Toen zich de eerste grote steden presenteerden waren dat in veel gevallen patriarchale samenlevingen, hoewel uit opgravingen is af te leiden dat op plaatsen waar de mysteriëncultus zich afspeelde, in heiligdommen en bij oude waterbronnen priesteressen een centrale rol vervulden en een erebegraafplaats kregen. Ook moedergodinnen als Isis en Demeter bleven lang in ere, maar het zijn vadergoden die als de scheppers van het leven werden beschouwd.
In het laatste millennium voor het begin van onze jaartelling hebben bijna overal mannen de leiding en kun je over de voltooiing van het vaderschap spreken. Dit culmineert in de ene grote vadergod die schepper van hemel en aarde is. Weinigen zullen nog weten dat God als vrouw geboren is.

IJsselstein, maart 2013

dr P.H. Winkelaar

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*