Ja baas! Slechts honderd verhalen over leiders (4)

Kleuren

Op een dag begonnen de kleuren van de regenboog te bekvechten. Ze claimden allemaal dat ze de beste waren, de belangrijkste, de meest nuttige en de mooiste.

Groen zei: ‘Het is duidelijk dat ik de belangrijkste ben. Ik ben het symbool van leven en hoop. Ik werd gekozen voor gras, bomen en bladeren. Zonder mij zou al wat leeft sterven. Kijk eens naar het platteland en je ziet dat ik overheers.’

Blauw onderbrak hem: ‘Ik ben natuurlijk de belangrijkste. Jij denkt alleen maar aan de aarde, maar denk ook eens aan de lucht en de zee. Water is de basis van alle leven, het wordt door de wolken opgenomen uit de zee. De lucht geeft ruimte, vrede en rust. Zonder mij waren jullie allemaal niets.’

Geel giechelde: ‘Jullie zijn allemaal zo serieus. Ik breng de lach, de humor en de warmte in de wereld. De zon is geel, de maan ook, evenals de sterren. Iedere keer als je naar een zonnebloem kijkt, begint de hele wereld te glimlachen. Zonder mij was er geen lol aan.’

Vervolgens blies oranje haar partij: ‘Ik ben de kleur van gezondheid en kracht. Ik kom niet zoveel voor, maar ik ben kostbaar voor het menselijk leven. Ik draag de meeste vitaminen. Denk maar aan pompoenen, worteltjes en sinaasappels. Ik ben er niet altijd, maar als ik de lucht kleur bij zonsopkomst of zonsondergang, dan is mijn schoonheid zo treffend dat niemand nog aan jullie denkt.’

Rood kon er niet langer tegen en riep: ‘Ik ben jullie allemaal de baas. Ik ben bloed, het bloed van het leven. Ik ben bereid om voor een zaak te vechten. Ik breng vuur in het bloed. Zonder mij zou de wereld zo leeg zijn als de maan. Ik ben de kleur van passie en liefde, de rode roos.’

Paars verhief zich in zijn volle lengte en zei theatraal: ‘Ik ben de kleur van koningschap en macht. Koningen en bisschoppen hebben altijd mij gekozen als teken van wijsheid en autoriteit. Mensen luisteren naar mij en gehoorzamen.’

Tot slot sprak indigo, veel rustiger dan alle andere. Maar met des te meer kracht: ‘Denk aan mij, ik ben de kleur van de stilte. Ik vertegenwoordig het denken en de reflectie, de schemering en diepe wateren. Je hebt mij nodig voor balans en contrast, voor gebed en innerlijke vrede.’

En zo boden alle kleuren tegen elkaar op. Elk overtuigd van zijn of haar superioriteit. Hun geruzie werd luider en luider. Plotseling verscheen een lichtflits, de donder rolde en het begon te stortregenen. De kleuren krompen in elkaar van angst en kropen dicht tegen elkaar aan. Toen nam de regen het woord: ‘Jullie domme kleuren, met je gebekvecht en je pogingen elkaar te domineren. Weet je niet dat jullie allemaal gemaakt zijn met een speciaal doel? Uniek en verschillend! Geef elkaar de hand en kom naar me toe.’ De kleuren deden wat de regen zei en gaven elkaar de hand. De regen vervolgde: ‘Van nu aan, als het regent, zullen jullie je allemaal uitstrekken door de lucht, in een grote boog van kleuren, als een geheugensteun dat jullie allemaal in vrede kunnen samenleven.’

 


Knoflook

Een koning voelde zijn einde naderen en wilde bepalen welke van zijn twee zonen hem zou opvolgen. Hij gaf beiden de opdracht: ‘Ga, trek het land door en zoek het mooiste wat je in het land kunt vinden. Degene die mij het mooiste brengt wordt koning.’

Ze gingen apart van elkaar op weg. De ene zoon kwam in een dorpje en rook zo’n heerlijke geur, dat hij wilde weten wat het was. Het bleken uien te zijn die in een pan bereid werden. Dat is het mooiste in het land dacht hij, en hij nam een zak uien mee naar zijn vader. Hij liet de kok van het paleis de uien klaarmaken en toen zijn vader de heerlijke geur rook zei hij: ‘Jij wordt de koning van het land.’

De andere zoon die nog niets gevonden had dacht: als dat zo gaat, kan ik het ook. Hij ging opnieuw op pad en rook een geur die nog heerlijker was dan die van de uien. Dat bleek knoflook te zijn die iemand aan het klaarmaken was. Snel bracht hij een zak naar huis, liet de knoflook door de kok klaarmaken en bracht het naar zijn vader. ‘Dat ruikt ontzettend lekker,’ zei de koning, ‘omdat je me zoiets moois gebracht hebt krijg jij het mooiste wat er is in het land.’ En hij gaf hem de zak met uien.

 


Vos

Toen de tijger de vos te grazen wilde nemen, schreeuwde de vos uit: ‘Hoe durf je de koning van het woud aan te vallen?’

De tijger keek hem stomverbaasd aan en zei: ‘Wat een onzin, jij bent helemaal geen koning!’

‘En of ik koning ben,’ antwoordde de vos. ‘Alle dieren gaan er in paniek vandoor als ze mij zien! Als je bewijs wilt, kom dan mee.’

De vos ging, met de tijger op zijn hielen, het woud in. Toen ze een groot hert tegenkwamen, zag het hert de tijger achter de vos en ging er direct vandoor. Toen kwamen ze een troep apen tegen. Ze zagen de tijger achter de vos en gingen er ook als een haas vandoor. De vos draaide zich om naar de tijger en zei: ‘Heb je nog meer bewijs nodig? Of heb je gezien hoe alle dieren vluchten zodra ze mij zien?’

‘Ik ben verbijsterd, maar ik heb het met mijn eigen ogen gezien,’ zei de tijger. ‘Vergeef me dat ik je aanviel, Grote Koning.’ En hij liet de vos gaan.

 


Koning

Hodja liep diep in gedachten over een weg vlakbij het paleis toen hij tegen een man opbotste. De man werd woest en begon te vloeken en Hodja uit te schelden.

‘Weet je wel wie ik ben?’ riep hij uit.

‘Nee, ik heb geen flauw idee,’ antwoordde Hodja rustig.

‘Ik ben de raadsman van de koning,’ zei de man met vooruitgestoken borst.

‘Wat leuk!’ zei Hodja, ‘want ik ben zelf koning.’

‘Koning?!’ vroeg de man. ‘Over welk rijk heers je dan?’

‘Ik heers over mijzelf,’ antwoordde Hodja. ‘Ik beheers mijn driften. Je zult mij nooit zo uit mijn slof zien schieten als jij zojuist deed.’

De man bood zijn excuses aan en ging er beschaamd vandoor.

 


Kaart

Een legerpatrouille moet een gebergte oversteken, te voet, in de winter. Het is vreselijk koud en ze hebben zich niet goed voorbereid, want niemand heeft een kaart bij zich. Na verloop van tijd blijkt dat ze verdwaald zijn. Het wordt kouder en kouder en ook de legerleiding weet niet meer wat te doen. De commandant besluit tot een rustpauze. Iedereen gaat bij de pakken neerzitten.

Ineens klinkt er een enthousiaste kreet: een van de soldaten heeft in zijn pukkel een kaart gevonden. IJverig bestuderen ze de kaart, waarop de commandant het bevel geeft om weer op weg te gaan. Met behulp van de kaart bereiken ze na enkele uren het dal waarnaar ze op zoek zijn.

Bij de evaluatie van de expeditie blijkt dat de kaart die de soldaat gevonden had de kaart was van een heel ander gebergte.

 


Voorbij

Op een dag besloot koning Salomo om minister Benaiah Ben Yehoyada, een van zijn vertrouwelingen, een lesje te leren. Hij zei tegen hem: ‘Benaiah, er moet een bepaalde ring bestaan die jij voor me moet zoeken. Ik wil hem hebben voor het Loofhuttenfeest, dus je hebt zes maanden om hem te vinden.’

‘Als hij bestaat, waar ook ter wereld Uwe Majesteit,’ antwoordde Benaiah, ‘zal ik hem vinden en hem u bezorgen. Maar wat maakt de ring zo bijzonder?’

‘Hij heeft magische kracht,’ antwoordde de koning. ‘Als een gelukkig mens ernaar kijkt, wordt hij bedroefd, maar als een bedroefd iemand hem, ziet wordt hij gelukkig.’

Salomo wist dat zo’n ring helemaal niet bestond, maar hij wilde zijn minister een lesje leren in nederigheid.

De lente ging voorbij, evenals de zomer en Benaiah had nog steeds geen idee waar hij de ring kon vinden. Op de avond voor het feest besloot hij een wandeling te maken door een van de armste wijken van Jeruzalem. Hij liep voorbij een koopman die bezig was zijn spullen uit te stallen op een beduimeld kleed.

‘Heb jij toevallig gehoord van een ring die de gelukkige drager zijn geluk doet vergeten en de verdrietige zijn verdriet?’ vroeg Benaiah hem.

De oude man pakte een gladde gouden ring van zijn kleedje en graveerde er iets in. Toen Benaiah de woorden op de ring las, glimlachte hij breeduit. Diezelfde avond verwelkomde de hele stad het Loofhuttenfeest.

‘En, mijn vriend, heb je gevonden wat ik je opgedragen heb?’ vroeg Salomo. Alle ministers lachten en de koning zelf grijnsde betekenisvol.

Tot ieders verrassing hield Benaiah een kleine gouden ring omhoog en zei: ‘Hier is het, Uwe Majesteit.’

Zodra Salomo de inscriptie gelezen had, verdween de grijns van zijn gezicht en verbleekte hij. De oude man had drie Hebreeuwse letters op de ring gegraveerd: gimel, zain, yod, de beginletters van ‘Gam zeh ya’avor’, wat betekent: ‘Ook dit gaat voorbij’. Op dat moment begreep Salomo dat al zijn wijsheid, zijn fabelachtige rijkdom en zijn immense macht van voorbijgaande aard waren.

 


Voorsprong

De CEO van een groot concern in make-upproducten was zelf klein van stuk en had een persoonlijk assistente die met kop en schouders boven haar uitstak. Bovendien was haar assistente een opvallende schoonheid. En hoewel de schoonheidsindustrie vooral produceert voor vrouwen, had zij in haar werk meestal met mannen te maken. Al snel ontdekte zij dat zij een strategische voorsprong kon bereiken door haar assistente mee te nemen naar een zakelijke afspraak met een man die zij niet eerder had ontmoet.

Wanneer zij samen hun entree maakten, stak haar zakelijk contact steevast eerst zijn hand uit om haar assistente te begroeten, in de veronderstelling dat zij de bestuurder was, in plaats van andersom. De verwarring die volgde, maakte dat zij met 1-0 voorstond in de onderhandelingen.

 


Rad van kwaad

Er was eens een koning die zo wreed en onrechtvaardig was dat zijn onderdanen snakten naar het moment dat hij onttroond zou worden, of zelfs naar zijn dood. Maar op een dag verbaasde hij iedereen door aan te kondigen dat hij het totaal over een andere boeg ging gooien. ‘Geen wreedheden en geen onrecht meer,’ beloofde hij. En hij hield woord! Hij kwam bekend te staan als de ‘vriendelijke heerser’.

Maanden na deze transformatie had een van zijn ministers voldoende moed verzameld om hem te vragen wat hem had gebracht tot die ingrijpende verandering. De koning antwoordde: ‘Ik galoppeerde door de bossen toen ik een vos zag die achtervolgd werd door een jachthond. De vos ontsnapte in zijn hol, maar niet nadat de hond hem zo in zijn achterpoot had gebeten dat hij verlamd was voor het leven. Even later reed ik door het dorp en zag daar diezelfde hond. Hij blafte naar een man. Die pakte een grote steen en gooide die naar de hond, zodat die een poot brak. De man was nog maar een stukje weggelopen of hij kreeg een trap van een paard die zijn knie verbrijzelde en hij viel op de grond, gehandicapt voor het leven. Het paard begon te draven en viel in een gat, brak een been en moest worden afgemaakt. Toen ik nadacht over alles wat er gebeurd was, dacht ik: kwaad roept kwaad op. Als ik doorga met mijn slechte gedrag, zal het kwaad bezit van me nemen. Toen besloot ik te veranderen.’

Op dat moment dacht de minister dat de tijd rijp was om de koning van zijn troon te stoten, maar hij was zo in gedachten dat hij enkele traptreden over het hoofd zag, viel en zijn nek brak.

 


Reorganisatie

De directie van een grote staalfabriek meende dat het tijd was om het personeel eens door te lichten. Het bedrijf huurde een interim-directeur Personeel in om een reorganisatie door te voeren. De interimmer was van plan alle luilakken er als eerste uit te werken.

Toen hij rondgeleid werd door het bedrijf, zag hij een knul tegen de muur geleund staan die stond te niksen. Omdat de ruimte vol stond met medewerkers zag de nieuwe baas zijn kans schoon om te laten zien dat er echt iets stond te gebeuren. Hij liep op de knul af en vroeg luid: ‘Hoeveel verdien jij per week?’

Met een verbaasd gezicht antwoordde de jongen ‘€ 400 per week, hoezo?’

‘Wacht even,’ zei de nieuwe baas. Hij spoedde zich naar zijn kantoor en kwam na enkele minuten weer terug. Hij gaf de jongen € 1600 cash en zei opnieuw luid en duidelijk: ‘Hier heb je vier weken loon, en nu wegwezen! Ik wil je hier niet meer zien!’

De jongen smeerde hem ogenblikkelijk.

Met een voldane blik keek de baas rond en vroeg: ‘Kan iemand me vertellen wat deze nietsnut hier überhaupt deed?’

Van de overkant klonk: ‘Dat was de koerier van de pizzeria in het dorp.’

 


Teamwerk

Een beroemde organist geeft een concert in een oude kerk. Het orgel is niet uitgerust met elektrische windvoorziening, maar er moet met de hand gepompt worden. Een jonge knul is bereid gevonden om de blaasbalgen te bedienen. Alles gaat prima, tot het moment waarop de jongen zijn hoofd om de hoek steekt en tegen de organist fluistert: ‘We doen ’t goed samen, vind je niet?’

‘Hoe bedoel je samen?’ protesteert de organist.

Een paar minuten later, midden in een virtuoos loopje, stopt het orgel plotseling en geeft geen enkel geluid meer. De organist trekt wanhopig aan alle registers en drukt op alle knoppen, maar tevergeefs. Dan ziet hij het hoofd van de jongen opnieuw om de hoek, met een brede glimlach op zijn gezicht. Hij zegt: ‘Snap je nu wat ik bedoel met samen?’

 


 

 

 

Kijk voor alle afleveringen op dit overzicht

 

 

 

 

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*