Verveling, Pessoa en de tijd

Recent is het boek Theorie en Bellettrie verschenen onder redactie van Carol van Nijnatten en Jaap Bos. Het is een bundel opstellen over literatuur en sociale wetenschappen, een duizelingwekkende en inspirerende tocht langs de randen van deze twee domeinen. Onderstaande tekst is een hoofdstuk over verveling aan de hand van het boek van Fernando Pessoa: Het boek der rusteloosheid.

————————-
Als de tijd lang duurt, het leven zinloos lijkt en een lichte weerzin chronisch bezit neemt van je stemming, dan zou het kunnen zijn dat je je verveelt. Niet om de gewone verveling die iedereen wel kent van het wachten op de trein, van het wachten tot je eindelijk aan boord van het vliegtuig kunt gaan, van het moeten luisteren naar een saaie lezing. Dat is de verveling die vanzelf weer overgaat zodra de situatie verandert. Ik wil het hier hebben over de existentiële verveling: de langdurige somberheid die een grauwsluier over het leven legt zonder deelname aan dat leven helemaal te belemmeren. In het jargon van psychiaters en psychologen wordt dit aangeduid met dysthymie, de mildere chronische depressie die nauw verwant is aan de existentiële verveling, ennui, spleen, Langeweile.
De vraag die mij bezighoudt is of deze chiquere vorm van verveling iets zegt over de tijd waarin wij leven of dat het gewoon bij de condition humaine hoort en dus van alle tijden is. Zo op het eerste gezicht past verveling helemaal niet bij deze tijd waarin technologie en globalisering een 24-uurs economie stimuleren waarin iedereen het druk, druk, druk heeft, de arbeidsproductiviteit hoger is dan ooit en elk verloren moment meteen gevuld wordt door een blik op de I-phone om te zien of het eigen netwerk nog iets te melden heeft waarop direct moet worden gereageerd. Toch beweren onderzoekers die kritisch staan tegenover de gangbare psychiatrische diagnostiek dat er sinds 1980 een ‘age of depression’ is gecreëerd door een samengaan van diverse belangengroepen waaronder prominent de farmaceutische industrie (Horwitz, 2011). Leven wij in een tot somberheid stemmende tijd of is er sprake van overdreven aandacht voor een fenomeen dat in feite bij het mens-zijn hoort? Een autobiografische tekst van de Portugese schrijver en dichter Fernando Pessoa vormt het uitgangspunt voor de zoektocht naar een antwoord op deze vraag.
Verveling in de bellettrie

De psychologische roman komt tot bloei in de negentiende eeuw en binnen dat genre nemen verhalen over sombere, depressieve protagonisten een belangrijke plaats in. Een vroeg voorbeeld is Die Leiden des jungen Werther uit 1774 van Goethe, in de negentiende eeuw gevolgd door onder andere Flauberts Madame Bovary uit 1856, Gontsjarows Oblomov uit 1858, Couperus’ Eline Vere uit 1889 met de moderne echo hiervan in 2010: Het lichaam van Clara van Jan Siebelink, en nog talloze beroemde romans uit de Europese letterkunde daar tussenin. Aangezien deze romans nog steeds worden gelezen, kun je je afvragen of deze thematiek iets zegt over de Europese cultuur sinds die tijd. Eén van de beste vertolkers van die chronische verveling, het lijden aan de zinloosheid van het leven is naar mijn idee de Portugese dichter-schrijver Fernando Pessoa (1888-1935). In zijn semi-autobiografische Het boek der rusteloosheid beschrijft hij dat gevoel onder meer als
“[…] een grote, onbekende teleurstelling, dove poëzie van de ziel die verveeld uit het raam leunt dat uitziet op het leven […]. Het is in de directe gewaarwording, alsof de brug over de slotgracht van de ziel opgehaald is en er tussen het kasteel en de landerijen niet meer overblijft dan het vermogen naar ze te kijken zonder erdoorheen te kunnen lopen. Wij bergen een isolement van onszelf in ons, maar een isolement waarbij wat scheidt net zo gestagneerd is als wijzelf, brak water dat ons onbegrip omringt” (Pessoa, 1995, 225-226).

Wanneer hij deze woorden precies schreef is niet te achterhalen. Het boek der rusteloosheid verscheen 47 jaar na zijn dood voor het eerst en is samengesteld uit een soms willekeurige greep uit de 30.000 in haast onleesbaar handschrift nagelaten manuscripten (Stoker, 2009). In ieder geval moet het voor zijn sterfjaar 1935 zijn geschreven. Dat het ons al zoveel jaren aanspreekt (in 2013 werd zijn 150ste geboortejaar herdacht) wijst erop dat dit gevoel in ieder geval al veel langer leeft en niet pas van na 1980 is.
Fernando Pessoa en Het boek der rusteloosheid

Pessoa legde er zich in Het boek der rusteloosheid bewust op toe om dat gevoel van zinloosheid, van rusteloos zoeken naar betekenis, het lijden onder de leegte, zo subliem mogelijk onder woorden te brengen. Hij wijdde zijn leven aan de literatuur, al verdiende hij zijn inkomen met zijn werk als handelscorrespondent op een boekhoudkantoor. Hij had weliswaar de nodige kroeggesprekken en literaire contacten, maar geen goede vrienden, geen levenspartner en evenmin ondernam hij verre reizen. Sinds zijn zeventiende woonde hij, na een jeugd in Zuid Afrika, in Lissabon en hij heeft die stad nooit meer verlaten. Hij creëerde een eigen kunstfilosofie, het sensationisme, waarin het voelen, de gewaarwording, de sensatie de enige realiteit is: “alles voelen op alle wijzen” (Stoker, 2009, 38). De kunstenaar heeft daarin volgens Pessoa de taak om van zijn gewaarwordingen een perfect geconstrueerde abstractere representatie te bieden zonder de band met de realiteit en de emoties te verliezen. Hierover schrijft hij in een ongedateerde brief aan zijn uitgever:

“Nadat ik mijzelf eraan gewend had geen opvattingen of meningen te hebben, opdat mijn artistieke gevoelens niet zouden verzwakken, werd ik al gauw slechts een machine louter geschikt voor het uiten van stemmingen, zo intens dat zij uitgroeiden tot persoonlijkheden en mijn ziel maakten tot niet meer dan de schil van hun terloopse verschijning” (Pessoa zoals weergegeven door Ribero 2010, 87, vertaling JW).

Zijn tot kunstfilosofie verheven streven om zijn eigen gevoelens zo nauwkeurig mogelijk te observeren en in taal weer te geven leidde bij hem tot een ongeëvenaard spel met alter ego’s, afsplitsingen van hemzelf, door hem heteroniemen genaamd. Deze alter ego’s waren personages die hij zelf creëerde en die hij elk met een eigen literaire stijl, een eigen oeuvre, een eigen levensfilosofie, een eigen biografie (hij trok zelfs hun geboortehoroscopen) bekleedde. Hij ging daarin ver: hij liet hen kritieken op elkaars werk publiceren, en zelfs een In Memoriam toen hij één van hen had laten overlijden. “Dat zijn geen pseudoniemen meer (andere namen voor het zelf), maar heteroniemen (eigen namen voor een ander ik)” (Willemsen, 2000, 8). Pessoa heeft meer dan tachtig van deze heteroniemen gecreëerd, maar de vier meest bekenden zijn Alberto Caeiro (1889-1915), de eenvoudige schaapherder die in eenvoudige heldere poëzie de pure waarneming probeert te vatten, wars van denken en van voelen; Alvaro de Campos (1890-1935), de brutale, soms aanstootgevende, modernistische kosmopoliet, homoseksueel, dichter die wil voelen in plaats van denken, dé vertolker van het sensationisme; Ricardo Reis (1887-1935), arts van beroep, de beheerste intellectueel die vanwege zijn monarchistische sympathieën als banneling in Brazilië verblijft en hermetische, complexe gedichten schreef – hij vindt het leven nietszeggend, maar berust in zijn lot en bepleit een stoïcijnse afzijdigheid, niet-handelen; en Bernardo Soares (1888-1935), het personage dat het grootste deel van de in het Nederlands vertaalde versie van Het boek der rusteloosheid schreef en dat Pessoa het meest aan hemzelf verwante heteroniem noemt (Stoker, 2009). Hierover schrijft hij:

“Mijn semi-heteroniem Bernardo Soares […] verschijnt telkens als ik moe of slaperig ben, zodat ik me tijdelijk minder laat leiden door verstandelijke overwegingen en remmingen: dat proza is een voortdurende mijmering. Het is een semi-heteroniem omdat het een ander is dan ik, maar een ander die niet zozeer verschillend is van mij, dan wel een verminking van mijn persoonlijkheid. Ik ben het zonder het verstand en de affectiviteit” (in Lemmens, 1995, 352-353).

Waarnemen, denken, voelen en associëren worden door Pessoa zodoende toegewezen aan aparte personages.
Het boek der rusteloosheid is geen roman. Het is een collage van fragmenten die inhoudelijk noch compositorisch een eenheid vormen, een bundeling observaties van het leven zoals hij dat waarnam vanuit het raam van zijn huurkamer, maar tegelijkertijd van het leven dat zich in zijn geest afspeelde: een wereld van […] nooit gemaakte reizen, irreële liefdes, verzonnen herinneringen, gedroomde landschappen […]”. Het boek drukt “[…] een aanhoudend gevoel van onrust, drukte, vertwijfeling, instabiliteit, twijfel, radeloosheid en wanhoop” uit (Stoker, 2009, 158-159). Pessoa schreef er zijn hele leven aan, maar heeft het niet voltooid, noch van een structuur voorzien. In de Nederlandse vertaling is vooral het deel terecht gekomen dat onder het heteroniem Bernardo Soares is geschreven, waardoor de nadruk ligt op de gecompliceerde relatie tot De Ander, het gevoel van meerduidigheid en de ambigue analyse van het zelf (Lemmens, 1995, 351).
Had Pessoa nu met zijn (of Soares’) innerlijke gewaarwordingen ook iets als de tijdgeest te pakken, of vertolkte hij in Het boek der rusteloosheid eerder de condition humaine? Laten we nu eens zien wat de wetenschap hierover te vertellen heeft.
Verveling in de wetenschap

Sociale wetenschappers hebben zich nauwelijks beziggehouden met het probleem van de existentiële verveling. Van enkele klassieke sociologen kun je beweren dat zij belangrijke begrippen leverden op verwante terreinen, zoals Marx met zijn begrip ‘vervreemding’, Durkheim met zijn anomiebegrip en Weber met zijn aandacht voor de onttovering in de moderne cultuur, maar het gaat te ver om hen theoretici van de verveling te noemen. Als sociologen zich al voor dit onderwerp interesseren, dan gaat het vooral over situationele verveling, de verveling als gevolg van een tekort aan prikkels op de ‘werkplek’ (bore-out), zoals bij lange-afstand chauffeurs, of in andere situaties van gedwongen nietsdoen, zoals bij kankerpatiënten, demente ouderen en gevangenen: bij mensen die gedwongen verblijven in een haast eeuwig durend heden. Psychologen hebben uiteraard wel oog voor de individuele dimensie, maar zij hebben zich vooral bezig gehouden met de ontwikkeling van een meetinstrument om de persoonlijke vatbaarheid voor verveling te meten: de Boredom Proness Scale.

Eén van de weinige sociologen die zich wel heeft beziggehouden met verveling als angst voor de zinloosheid van het leven is Barbalet. Hij geeft aan dat individuele psychologische verklaringen niet voldoen om het fenomeen verveling te begrijpen. Mensen zijn door en door sociale wezens die de wereld om hen heen interpreteren en met elkaar communiceren door middel van taal. Landschappen, dingen, gebeurtenissen, situaties hebben geen intrinsieke betekenis, hun betekenis komt tot stand in de sociale werkelijkheid, in het netwerk van onderlinge menselijke relaties. Zonder betekenis is sociaal leven volgens Barbalet zelfs onmogelijk (Barbalet, 1999, 632). Daardoor is de ervaring van betekenisloosheid een signaal van potentieel gevaar. De precieze aard daarvan laat zich raden als de dreiging buiten de groep te vallen of deel uit te maken van een groep in ontbinding. Dat gevaar geeft verveling als emotie een dynamisch element: het drijft mensen tot het opheffen daarvan, tot het vinden van betekenis. Verveling onderscheidt zich hierin ook van depressie en ennui: die laatste twee zijn passief, berustend; verveling daarentegen is een rusteloos en verontrustend onbehagen. Dat actieve element kan goedschiks uitpakken en dan vindt men een creatieve oplossing, zoals veel hedendaagse levensfilosofen zoals onder meer Hermsen (2010) benadrukken, maar ook kwaadschiks: dan wordt een destructieve weg gekozen, die overigens ook heel lustvol kan zijn, denk aan sensatiezoekers (Project X), gokverslaafden en voetbalhooligans. Pessoa koos duidelijk voor de creatieve oplossing, zij het dat een destructieve kant hem niet vreemd was: hij was kettingroker en dronk grote hoeveelheden alcohol, die hem uiteindelijk op 47-jarige leeftijd noodlottig werden.
Barbalet brengt ons echter nog niet veel dichter bij een antwoord op de vraag of verveling iets van deze tijd is, zij het dat hij verveling expliciet in het domein van de sociale relaties wil begrijpen.

Onderzoekers die zich wel uitgebreid bezig hebben gehouden met de existentiële verveling moeten we zoeken in de geesteswetenschappen: literatuurwetenschap, filosofie en geschiedenis. Literatuurwetenschappers gaan na sinds wanneer begrippen als Langeweile, boredom, tediousness, spleen, ennui in de Europese literatuur (romans, gedichten) voorkomen en leiden daaruit af dat de verveling in de geleefde werkelijkheid pas aanwezig is sinds het einde van de achttiende eeuw (onder andere Goethe). Verveling heeft dus, volgens deze wetenschappers, een relatief recent verleden (Goodstein, 2005).
Hoe aannemelijk ook, mijn betoog begon hier immers ook mee, toch is dit zoals ook Weber beweert, een problematische positie: kun je nu beweren dat als het discours of het woord ontbreekt de ervaring evenmin bestaat? (Weber 1986, 526). Wellicht waren er andere begrippen, of combinaties van woorden die naar hetzelfde gevoel verwezen.
Maar zelfs als een woord lang geleden al wel werd gebruikt, dan nog kun je niet concluderen dat het gevoel dat wij er nu mee verbinden hetzelfde was als toen. Neem bijvoorbeeld het enigszins verwante begrip melancholie. In de loop der eeuwen heeft dit begrip naar heel verschillende zielstoestanden verwezen: van een ziekte voortkomend uit verstoring van de vier lichaamsvochten, naar iets dat wij nu eerder krankzinnigheid, schizofrenie of psychose zouden noemen, tot iets wat vooral gezien werd als een morele tekortkoming in de betekenis van twijfel aan de zin van het bestaan en dus van God. Ook kon het als een verheven lijden worden gezien, van staatslieden, filosofen, schrijvers en dichters. Nu gebruiken wij eerder het begrip ‘depressie’ en dat werd in de loop van de twintigste eeuw iets van ‘zeurende huisvrouwen’, niet iets van echte mannen (Dehue, 2008).
De literaire constructivistische benadering is niet bevredigend aangezien de aard van de relatie tussen het begrip en de realiteit onduidelijk blijft. Filosofen als Nietzsche, Kierkegaard, Schopenhauer en Heidegger gaan een klein stapje verder terug in de tijd dan de literatuurwetenschappers en brengen verveling in verband met de Verlichting (Healy, 1984). Onder invloed van het werk van zeventiende-eeuwse denkers als Spinoza en dichters als Donne (‘t is all in pieces, all coherence gone) begon een steeds breder gedragen twijfel aan het bestaan van God en geleidelijk aan werd elk idee van een transcendente betekenis ongeldig. Sinds halverwege de negentiende eeuw (Darwin) kan de betekenis van het menselijk bestaan in het westen niet meer worden verschoven naar een hiernamaals, waar compensatie wordt beloofd voor veel aardse onrechtvaardigheid, pech en ellende. Ook de angst voor het hiernamaals (de hel) hielp mensen hun leven in toom te houden en betekenis te geven aan hun daden. Deze filosofen zien dus dat er als gevolg van de Verlichtingsideeën een wereld ontstond waarvan de leegheid niet langer religieus kan worden gemaskeerd. De secularisering bracht “een groeiende metafysische leegte in het hart van de westerse beschaving” met zich mee (Healy, 1984). Volgens deze filosofen is verveling dus een uitvinding van de Verlichting.
En Pessoa, diep verzonken in zijn eigen gewaarwordingen, beschrijft in het begin van de twintigste eeuw precies de psychologische effecten van dit grote proces dat zich in de dieptestructuren van de westerse maatschappij heeft voltrokken:

“Op die middagen vervult mij, als een zee bij vloed, een gevoel erger dan weerzin, maar waarvoor geen andere benaming past dan weerzin – een gevoel van verlatenheid zonder plaats, van schipbreuk van de gehele ziel. Ik voel dat ik een goedertieren God heb verloren, dat het Wezen van alles is gestorven. En het gevoelsuniversum is voor mij een kadaver dat ik beminde toen het levend was; maar het is alles tot niets geworden in het nog warme licht van de laatste gekleurde wolken. Mijn weerzin krijgt de trekken van verschrikking, mijn verveling wordt angst. Niet mijn zweet, maar het bewustzijn van mijn zweet is koud. Van fysieke ongesteldheid is geen sprake, alleen is de ongesteldheid van de ziel dermate groot dat ze door de poriën van het lichaam dringt en dat ook overspoelt” (Pessoa, 1995, 228).

Ook constructivistische historici sluiten zich bij dit standpunt van de filosofen aan en beschrijven een nog meer omvattend moderniseringsproces. Gestimuleerd door de verbreiding van de Verlichtingsideeën voltrok zich in de westerse cultuur een keten van veranderingen. Naast de verloren kracht van het christendom (de secularisering) ontstond er een grotere ruimte voor het individu, met burgerrechten en later ook vrije tijd en een belofte van welzijn en geluk. De roman ontstond, als teken van een meer algemeen toegenomen belangstelling voor het innerlijk leven van individuen, van zichzelf. En ten slotte wijzen historici op de bureaucratisering van het openbare leven, die een standaardisering en organisatie van de ruimte en de tijd met zich meebracht en mensen meer dan daarvoor noopten tot wachten en verblijven in ruimtes waar zij niet willen zijn (Healy, 1984; Toohey, 2011). Al deze veranderingen maakten het mogelijk dat mensen last kregen van verveling. Verveling, evenals romans, als product van de moderniteit dus.
Tegenover de constructivisten uit de geesteswetenschappelijke hoek staan de essentialisten: degenen die beweren dat bepaalde gevoelens zoals verveling eigen zijn aan de biologische uitrusting van de mens. Vertolkers hiervan kunnen we in de sociale wetenschappen nauwelijks vinden, hooguit in de sociobiologie. Vanuit de gedragsbiologie (ethologie) zijn er echter sterke aanwijzingen dat onze naaste verwanten in het dierenrijk, de mensapen, rituelen kennen die gerelateerd zijn aan dood en leven, dat zij een vorm van zelfbesef hebben, evenals een besef van wederkerigheid en rechtvaardigheid en dat zij empathie en verzoeningspraktijken kennen, getuige de vele befaamde publicaties van De Waal (onder andere 1996). Bij mensapen die in dierentuinen worden gehouden wordt verveling als probleem onderkend (Clark, 2011). Het is dus heel goed denkbaar dat verveling van alle tijden is, zelfs voor de mens op het toneel verscheen. Dan zou verveling tot de menselijke aard behoren en niet iets hoeven zeggen over een bepaalde historische periode. Mij lijkt het aannemelijk dat mensen een aangeboren vermogen hebben om verveling te ervaren, maar dat deze emotie niet in alle tijden en alle culturen even sterk wordt gestimuleerd. De situationele verveling zal van alle tijden zijn, misschien zelfs al van voor de onze. De existentiële verveling zou meer historisch gebonden en aan mensen voorbehouden kunnen zijn.
Pessoa nog steeds actueel?

De vraag naar de eventuele historische bepaaldheid van het huidige gevoel van verveling moet dan iets anders gesteld worden en luiden: Zijn er nu voorwaarden aanwezig voor een sterker ervaren van betekenisloosheid dan voorheen? Hierop kan ik alleen een voorlopig antwoord geven en dat bevat zowel een ja als een nee. Het ja verwijst naar het wegvallen van een machtig en veelomvattend betekenissysteem als religie en dat zal zeker uitmaken. Een individualistische, pluralistische cultuur als de moderne westerse biedt geen goede voedingsbodem voor het ontstaan van een nieuw groot, alom gedeeld symbolisch kader. De tijd van de grote ideologieën is voorbij. Het ja verwijst ook naar het (post)moderne bestaan van relatieve materiële welvaart. Nu heeft iedereen elke dag wel tijd over, dat is niet meer voorbehouden aan een kleine kaste van bevoorrechten en monniken. Tijd die over is, wordt lang niet altijd goed gebruikt en kan tot verveling leiden. In onze internetsamenleving zijn wij bovendien permanent verbonden met allerlei netwerken: facebook, twitter, e-mail en dat vergt voortdurend onderhoud. Als je even moet wachten wordt meteen de smartphone tevoorschijn gehaald en als er niets te melden valt, kun je daarop altijd nog spelletjes doen. Je hoeft je nooit meer te vervelen. Misschien dat hier de verveling uit overprikkeling kan ontstaan, maar ik ben geneigd dit eerder te zien als een uiting van verveling, dat bovendien zo absorberend is dat het voorkòmt dat mensen creatieve oplossingen bedenken. We amuseren ons dood (Bell, 2011). Het nee wil het voorgaande wat relativeren: mensen hebben in de geschiedenis wel voor groter problemen gestaan. De moderniteit heeft niet alleen een metafysische leegte voortgebracht, maar ook kunstmest, riolering, wasmachines, anesthesie en anticonceptie. “Liever wat verveling en comfort dan de magische wereld van heksenverbrandingen, angstgeloof, armoede en hongersnoden” (Weber, 1986, 526). Of zoals Woody Allen, misschien wel de grootste miskende filosoof van onze tijd, zegt: “Not only is there no God, but try getting a plumber on weekends” (in Driessen, 2012, 69).
Mensen vinden wel weer wat anders, minder alom gedeeld misschien, maar betekenis kan ook bestaan in kleine kringen. Pessoa zocht de betekenis in het zo subliem mogelijk verwoorden van de angst voor de zinloosheid, voor de leegte. Hij toont met zijn levensproject dat zijn ‘allerindividueelste’ ervaringen, zelfs ervaringen die als deels fictioneel worden gepresenteerd, vooral begrepen kunnen worden in een tijd en een cultuur die door filosofen als die van de metafysische leegte wordt getypeerd. Pessoa zocht afzondering en wijdde zijn leven aan het verwoorden van zijn gewaarwordingen. Dit zou je als een moderne variant van het leven van de Egyptische woestijnmonniken uit de tweede eeuw na Christus kunnen zien, die rond het ongenaakbare middaguur werden bezocht door de demon van de twijfel aan de zin van hun en daarmee al gauw ook Gods bestaan (Jackson, 1985). Ook Pessoa wordt door een kwade geest bezocht, zij het dat zijn kwelling niet moreel is maar existentieel: de zondigheid heeft plaatsgemaakt voor nihilisme. Dit lijden aan zinloosheid weet hij betekenis te geven door het volledig serieus te nemen en het te sublimeren in proza en poëzie. Zijn semi-autobiografische Het boek der rusteloosheid is zowel een diep persoonlijk relaas als een teken van de tijd dat door anderen verstaan kan worden.
Pessoa’s lezers kunnen ook nu nog troost en erkenning vinden in zijn vermogen het rusteloze onbehagen in taal te vangen. Met literatuur gemeubileerde leegte: toch beter dan twitter of het woordeloze niets.

Jette Westerbeek

 

Lees de hele bundel ‘Theorie en Belletrie: op het kruispunt van literatuur en sociale wetenschappen’

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*