Ja baas! Slechts honderd verhalen over leiders (6)

Veranderen

Al jaren ging het volk gebukt onder een dictatuur. Wat de mensen ook ondernamen, er veranderde niets. Hoge belastingen, willekeur, onrecht, armoede. Langzamerhand zakte de mensen de moed in de schoenen en legden ze zich neer bij wat toch niet te veranderen was.

Op een oud mannetje na. Elke dag ging hij met zijn spandoek naar het paleis en stond daar enkele uren voor de poort. Diverse keren was hij al opgepakt en na enkele dagen weer vrijgelaten. Steeds ging hij de volgende dag weer naar het paleis.

‘Houd er toch mee op,’ zeiden de mensen tegen hem, ‘je verandert er toch niets aan’.

‘Dat klopt,’ zei de man, ‘hen verander ik niet, maar ik wil niet dat zij mij veranderen.’

 

 


Ezel

Netanji, een opgeblazen politieke leider, sleepte moellah Nasrudin voor de rechter en brieste: ‘Edelachtbare, deze man heeft mij persoonlijk beledigd door mij een ezel te noemen. Ik eis een schadevergoeding en een passende straf.’

Omdat de klager een invloedrijk man was, zei de rechter tegen Nasrudin: ‘Als dat waar is, dan ben je te ver gegaan en heb je inderdaad straf verdiend. Wat is jouw kijk op de zaak?’

Nasrudin stelde zich nederig op en zei: ‘Edelachtbare, het spijt me, ik wist niet dat het verboden is om een leider een ezel te noemen. Het zal zeker niet meer gebeuren, ik vraag hem en u om vergiffenis.’

De rechter, die de beroerdste niet was, streek zijn hand over zijn hart en zei: ‘Als je me belooft dat het niet weer zal gebeuren, vergeef ik het je en is de zitting gesloten.’

‘Wacht nog even, edelachtbare’, zei Nasrudin, ‘want ik heb nog een belangrijke vraag. Is het wel toegestaan als ik mijn ezel de naam Netanji geef?’

De rechter dacht even na en zei toen: ‘Dat is toegestaan, ik kan niet bedenken waarom dat niet zou mogen. Tenzij de ezel zich beledigd zou voelen en er een zaak van zou maken, maar dat zie ik niet gebeuren.’

Onmiddellijk wendde Nasrudin zich tot de politicus en vroeg: ‘Netanji, hoe gaat het met u?’

 


Zeggen wat je denkt

Martin was onderweg naar zijn werk nadat hij twee weken in New York had doorgebracht met zijn broer. Hij was een beetje zwaarmoedig. Niet alleen omdat dit het einde was van twee bijzondere weken en de jetlag hem behoorlijk parten speelde. Het was vooral omdat de maandagmorgen op zijn werk altijd begon met een MT-vergadering. En daar had hij in de afgelopen maanden een behoorlijke aversie tegen ontwikkeld. Vanwege de dubbele agenda’s die hij vermoedde bij zijn collega’s. Vanwege de spelletjes waar ze in stapten. Vanwege het gebrek aan openheid. De vergaderingen zelf waren al geen pretje, maar het gemopper achteraf was nog erger. ‘Het zijn ook altijd dezelfde die aan het woord zijn’, ‘ik vond het niet eens zo’n slecht idee, maar vond het beter om mijn mond niet open te doen’, ‘ik had wel een goede suggestie, maar het is daar toch paarlen voor de zwijnen gooien’.
Toen de bijeenkomst begon, zette Martin zich schrap voor het gebruikelijke gezeur en de bekende sleur. Maar al snel hoorde hij een vreemd achtergrondgeruis. Eerst dacht hij dat hij het lawaai van het vliegtuig nog in zijn oren had. Maar toen hij zich concentreerde werd het geluid duidelijker. Na een tijdje realiseerde hij zich dat hij kon horen wat zijn collega’s zeiden, maar tegelijkertijd ook wat zij dachten! En het viel hem direct op dat wat zij zeiden in veel gevallen helemaal niet overeenkwam met hun gedachten van dat moment. Ze noemden hun bezwaren tegen een voorstel niet. Inzichten die mogelijk niet populair waren, hielden ze voor zich. Sommigen hadden briljante gedachten, maar deelden die niet. Martin kon het niet laten om iets met deze kennis te doen. Daarom begon hij op een vriendelijke manier in te grijpen in de gesprekken. Op basis van wat hij zijn collega’s hoorde denken. Hij zag dat zijn collega’s daar ongemakkelijk op reageerden. Ze keken hem niet begrijpend aan. Ze vroegen zich kennelijk af hoe hij tot zulke rake vragen en opmerkingen kwam. Martin schudde zijn gêne van zich af en nam een steeds actievere rol aan in het overleg. Tot het hem begon op te vallen dat zijn collega’s een rimpel in hun voorhoofd trokken als hij zelf iets inbracht. Hier en daar ontwaarde hij zelfs een mysterieuze glimlach. En langzaam begon het hem te dagen: zij konden dus ook zijn gedachten horen! En ook Martin zei niet wat hij echt dacht.

De sfeer en de toon van het overleg veranderden zienderogen. Collega’s gingen serieus op elkaars woorden in en stelden scherpe vragen. Men werd directer tegen elkaar, voorstellen kwamen beter uit de verf en het onderlinge vertrouwen groeide merkbaar.

Toen de vergadering voorbij was en iedereen naar zijn werkplek liep, merkte hij dat hij nog steeds de gedachten van zijn collega’s kon horen: ‘Dat was het meest vruchtbare overleg ooit’. ‘Zo moeten we het altijd doen’. ‘Vanaf nu ga ik gewoon zeggen wat ik denk’.

 


Kraaien

Koning Akbar had de gewoonte om zijn hovelingen raadsels en puzzels voor te leggen. Ze waren zo moeilijk dat meestal niemand eruit kwam en dat vond de heerser prachtig. Op zo’n moment voelde hij zich oppermachtig.

Op een dag stelde hij een wel heel vreemde vraag, zodat zijn hovelingen met hun mond vol tanden stonden. Hij keek ze een voor een aan en de een na de ander boog deemoedig het hoofd. Op dat moment kwam er nog een hoveling binnen, Birbal. Hij zag hoe zijn collega’s erbij stonden en vroeg: ‘Mag ik weten welke vraag de koning heeft gesteld?’

De koning antwoordde: ‘hoeveel kraaien zijn er precies in deze stad?’

Birbal dacht nog geen seconde na en zei: ‘Dat zijn er 50.589 precies, Sire.’

‘Hoe kun je daar zo zeker van zijn?’ vroeg de koning ongelovig.

‘Laat uw mannen maar tellen, majesteit,’ zei Birbal.’

‘Als het er meer zijn, dan zijn er kennelijk familieleden op bezoek. Maar zijn het er minder, dan zijn er kraaien van hier op familiebezoek.’

De koning was diep onder de indruk van dit slimme antwoord.

 


Schoolziek

Een moeder stond onderaan de trap en riep voor de vierde keer naar boven naar haar zoon dat hij moest opstaan en zich moest aankleden om op tijd op school te komen. Dat deed ze overigens elke dag, vooral in de examentijd.

‘Ik voel me niet lekker,’ klonk een stem uit de slaapkamer.

‘Je bent niet ziek. Kom op, je bed uit,’ riep zijn moeder, terwijl ze de trap op liep.

‘Ik haat school en ik ga niet,’ klonk de stem uit de slaapkamer. ‘Ik doe alles fout en krijg voortdurend op mijn kop. Niemand vindt me aardig en ik heb helemaal geen vrienden. En er zijn voortdurend toetsen en dat brengt me totaal in de war. Het heeft gewoon geen zin, ik ga nooit meer naar school.’

‘Lieverd, ga nou gewoon,’ zei de moeder in de deuropening en vol medeleven, ‘fouten maken we allemaal, daar leer je van. En je moet je de dingen niet zo persoonlijk aantrekken. Ik geloof er niets van dat niemand je aardig vindt, je hebt vrienden zat. En die toetsen zijn vast verwarrend, maar die horen nou eenmaal bij het leven, we worden vaak op de proef gesteld in het leven. Dus wat je op school doormaakt, is niet alleen voor de school bedoeld, maar zinvol voor het leven op zich. Bovendien, je moet wel naar school, want je bent de rector.’

 


Verantwoordelijk

Moellah Nasrudin solliciteerde op een belangrijke functie. Hij werd uitgenodigd voor een gesprek en maakte enerzijds indruk op de baas van het bedrijf. Hij gaf duidelijke antwoorden, stelde slimme vragen en leek goed op de hoogte. Aan de andere kon de baas niet zo goed hoogte van hem krijgen en vroeg: ‘Het is een heel verantwoordelijke functie, hebt u ervaring met het dragen van verantwoordelijkheid?’

‘Nu en of!’ zei Nasrudin gretig. ‘In mijn vorige baan zeiden ze bij alles wat ook maar misging dat ik verantwoordelijk was.’

 


Ezel

Een ezel, die toebehoorde aan een kruidenverkoper die hem te weinig eten gaf en te hard liet werken, bad tot Jupiter om bevrijd te worden van zijn huidige baas en een nieuwe meester te krijgen. Jupiter waarschuwde hem dat hij spijt zou krijgen van zijn verzoek, maar zorgde ervoor dat hij verkocht werd aan een stenenbakker.

Kort daarna, toen de ezel merkte dat hij nog zwaardere lasten moest dragen en harder moest werken op de steenfabriek, bad hij nogmaals om een nieuwe meester. Jupiter waarschuwde hem dat dit de laatste keer was dat hij het verzoek kon inwilligen, maar zorgde ervoor dat hij verkocht werd aan een leerlooier.

Opnieuw ervoer de ezel dat hij nog slechter terechtgekomen was. Toen hij zag waar zijn meester zich mee bezighield zei hij kreunend: ‘Ik had beter kunnen sterven van de honger bij mijn eerste meester, of van het zware werken bij de tweede, want de meester die me nu gekocht heeft, zal na mijn dood mijn huid bewerken, zodat ik ook dan nog nuttig voor hem ben.’

 


Koning bedelaar

Een koning die geen kinderen had, zocht een opvolger. Hij liet in alle dorpen en steden het volgende bericht aanplakken en omroepen: ‘Iedere jongeman die denkt in aanmerking te komen voor het koningschap kan zich melden bij het paleis voor een gesprek met de koning. Een kandidaat moet twee competenties tonen: God liefhebben en zijn medemensen.’

Een jongeman zag de oproep en bedacht dat hij helemaal voldeed aan de eisen. Er was echter één ding dat hem weerhield: hij was zo arm dat hij geen kleren had die pasten bij een sollicitatie. En hij had geen geld voor proviand voor de lange reis naar het paleis. Maar door te bedelen en te lenen kreeg hij net genoeg geld bij elkaar voor nieuwe kleren en proviand.

Vol goede moed ging hij op weg, trots op zijn outfit. Hij was bijna op de bestemming toen hij een straatarme bedelaar langs de kant van de weg zag zitten. De man bibberde in zijn tot op de draad versleten plunje. Met een zwakke stem zei hij: ‘Help me alsjeblieft, ik heb het koud en heb honger.’ De jongeman was direct geroerd, trok zijn nieuwe kleren uit en deed de vodden van de bedelaar aan. En zonder aarzeling gaf hij hem de proviand die bedoeld was voor zijn terugreis. Hij zette zijn reis naar het paleis met enige aarzeling voort.

Toen hij in zijn lompen bij het paleis aankwam, liet een lakei hem binnen in de immense hal. Na een tijdje begeleidde de lakei hem naar de troon van de koning. De jongeman boog diep voor de koning en toen hij weer overeind kwam stamelde hij stomverbaasd: ‘U bent het, de bedelaar langs de weg?!’

‘Inderdaad,’ antwoordde de koning met een twinkeling in zijn ogen, ‘ik was die bedelaar.’

‘Ma… ma… maar u bent helemaal geen bedelaar, u bent de koning zelf. Waarom deed u dat dan?’ stotterde de jongeman.

‘Omdat ik erachter wilde komen of kandidaten wel echt God en hun medemens liefhebben. Jij hebt gehandeld zoals je echt bent, niet onder de indruk van een paleis, een kroon en een mantel, want dan zijn mensen tot alles bereid, maar vanuit je hart. Jij wordt mijn opvolger!’

 


Bitter

Een Russische tsaar was helemaal weg van de jacht. Dat kon hij een dag lang volhouden. Na die lange dag was hij dorstig en liep op een waterbron af, met zijn lievelingshavik op zijn arm. Het water druppelde langzaam uit de rots en de tsaar hield zijn nap eronder totdat hij vol was. Maar toen hij het water naar zijn lippen wilde brengen, sloeg de havik zo wild met zijn vleugels dat het water op de grond viel. Geërgerd hield de tsaar zijn nap opnieuw onder het druppelende water en wachtte geduldig tot hij weer vol was. En opnieuw sloeg dat havik met zijn vleugels het water uit de nap. Nu was de Tsaar echt boos. Opnieuw vulde hij de nap en weer sloeg de havik hem het water uit handen.

‘Je doet het dus expres,’ brulde de tsaar in woede. Hij greep de havik en gooide hem tegen de rotsen. Het dier stierf direct. Maar toen de tsaar voor de vierde keer zijn nap wilde vullen, kwam een dienaar op hem toegerend die riep: ‘Niet van dat water drinken, niet van dat water drinken, het is vergiftigd door een slang!’ De tsaar besefte wat hij gedaan had en huilde bittere tranen.

 


Kleren

Een generaal nodigde de monnik I-hsiu uit om te komen dineren op zijn militaire hoofdkwartier. I-hsiu was niet gewend luxe kleding te dragen en kwam in zijn gewone monnikengewaad bij de militaire basis aan.

Twee soldaten stapten naar voren en schreeuwden: ‘Wat komt deze armoedzaaier hier doen?’

‘Mijn naam is I-hsiu, heren. Uw generaal heeft mij uitgenodigd voor het diner.’

De soldaten bestudeerden de monnik een poosje en toen zei een van hen: ‘Dat bestaat niet, je liegt. De generaal kan zo’n armoedig geklede monnik nooit uitgenodigd hebben. Hij heeft de doorluchtige I-hsiu uitgenodigd, maar jou niet, maak dat je wegkomt!’

En wat I-hsiu ook inbracht, het lukt hem niet de mannen ervan te overtuigen dat hij de genodigde was. Hij ging terug naar de tempel en trok daar een formeel en statig monnikengewaad aan, bestemd voor speciale gelegenheden.

Toen hij terugkwam bij de basis zagen de soldaten een voorname monnik in hem en lieten hem met egards binnen. Daar werd hij aan het hoofd van de tafel geplaatst, die vol stond met de heerlijkste gerechten. Maar in plaats van het eten in zijn mond te stoppen, stopte hij de hapjes die hij nam met de stokjes in de plooien van zijn gewaad. De generaal trok zijn wenkbrauwen op en zei: ‘Dat kun je niet maken. Als je eten nodig hebt voor in de tempel, dan laat ik wel wat bezorgen.’

‘Nee,’ antwoordde I-hsiu, ‘toen ik hier aankwam mocht ik van jouw soldaten pas naar binnen toen ik dit ceremoniële gewaad droeg. Kennelijk heb je niet mij uitgenodigd, maar mijn kleren. Daarom eet mijn gewaad vanavond en niet ik…’

 


Kijk voor alle afleveringen op dit overzicht

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*