Feuilleton – 59 – Du vin, du pain, du pindakaas : Horen, zien en zwijgen

Voir, taire et entendre ne peut nuire à personne

Horen, zien en zwijgen

De laatste vrijdag van november komen er alweer luid kletsend kraanvogels over. Recht over ons huis! Lange, lange zwierende slierten. Behalve de eerste allemaal in het kielzog van de voorgaande. Als er voorin een vogel van positie verandert, gaat het als een domino-effect door de rest van de V. Ik vind het machtig dat ze precies weten waar ze heen moeten, dat die dieren ieder jaar weer duizenden kilometers vliegen naar de warmte.

Mijn genieten wordt ruw verstoord door schoten. Ze zullen toch niet op de kraanvogels schieten? Maar gelukkig valt er niets uit de lucht. Stiekem hoop ik maar dat er op de grond ook niets geraakt is. Een uurtje later horen we nog steeds regelmatig schieten en op een zeker moment klinkt het pal achter de boerderij! De honden slaan woest aan en we schrikken ons lam. Zijn die jagers nou helemaal gek geworden? De paarden lopen daar! We stormen naar de achterkant maar uiteraard is er niemand. Dertig meter verder beginnen de bossen en daar zullen de jagers zich wel verschuilen. Onze paardjes hebben de neuzen in het gras, ze raken gewend aan het schieten. Gerustgesteld ga ik weer naar binnen om de lunch voor te bereiden en mijn knutselman gaat nog even naar zijn werkplaats in de schuur.

Nog geen vijf minuten later komt Erik aanrennen. ‘ROOS, Witje heeft iets met zijn oog gedaan.’

Ik spring op en ongerust over de kat, ren ik achter hem aan. ‘Wat is er met zijn oog dan?’

‘Ik denk dat hij aan een spijker is blijven hangen of zo, er is erg veel bloed. Hij miauwde zo raar, daarom ging ik kijken.’

Al buiten de schuur horen we een klagend miauwen, dat overgaat in schreeuwen. En dan zie ik het arme beest, dat zijn naam geen eer meer aandoet. Een zwaargewond met bloed bedekt dier kruipt nog net zichtbaar over de balen op de hooizolder. Ik roep hem: ‘Witje!’ Hij kijkt om. Wat ik dan zie is horror. Zijn gezichtje staat grotesk scheef en een oog puilt zover uit de kas dat ik heel de witte bol kan zien. Bloed druipt van zijn kop. Zonder op mijn eigen gevaar en Eriks commentaar te letten storm ik over losliggende planken de hooizolder op. Een plank wipt onder mijn gewicht en ik voel mijn been wegzakken. Nog net op tijd kan ik doorstappen naar de volgende plank. Bijna ben ik bij hem. Van dichtbij is het nog erger. Ik ruik de ijzergeur van bloed. Dit was geen spijker. Ze hebben hem kapotgeschoten! Witje is de vriendelijkste van de drie katten en als allemansvriend kletst hij de oren van je kop. Hij is natuurlijk gezellig een praatje gaan maken met die aardige jager van daarstraks.

De anders zo aanhankelijke knuffelkat is totaal in paniek en wil voor me wegvluchten. Nog net kan ik hem grijpen. Ik laat me met kat en al, van de hooizolder af in Eriks armen glijden.

Snel handelen is noodzaak. Ik wikkel Witje vlug in een handdoek. Het dier verzet zich al niet meer. We leggen hem in de auto, ik ren terug naar binnen om de dierenarts in St. Aubin te waarschuwen dat we eraan komen. Ik moet in de haast een verkeerd nummer hebben gekozen, een kind begrijpt niets van mijn verhaal. Nog eens toets ik het nummer in. Weer hetzelfde kind. Ach natuurlijk, het is middagpauze. Nee, haar vader en moeder zijn er niet, maar ze komen wel zo terug. Ik zeg dat iemand op onze kat geschoten heeft en dat-ie zwaar gewond is en we er nú aankomen. Het zal wel geen correct Frans geweest zijn, maar als we bij de dierenarts aankomen, blijkt de boodschap goed te zijn overgekomen. De OK is klaargemaakt en een infuusstandaard hangt al klaar.

Ik vouw de met bloed doordrenkte handdoek met Witje erin open. ‘O merde put…!’ is het ontstelde commentaar van de dierenarts. Zichtbaar kwaad om het leed dat de kat is aangedaan geeft hij het door bloedverlies sloom geworden dier, een pijnstiller en brengt het infuus aan. Ik vraag wat ik eigenlijk niet wil weten, maar diep in mijn hart wel weet: ‘Is hij echt beschoten?’

Oui, c’est de la chevrotine. Du plomb’, zegt hij terwijl hij onze kat voorzichtig aan alle kanten bekijkt. ‘Maar ik denk dat het illegale hagel is. Je hebt schroothagel, dat brengt meer schade aan. U moet aangifte doen. Hij is ook nog van dichtbij beschoten. Het is een wonder dat hij niet dood is. Er zitten zeker zeven kogeltjes in zijn lijf.’

Het oog komt nu bijna helemaal uit de kas en staart ons aan. Bij een film zou ik niet hebben durven kijken, nu vind ik het niet eng, maar voel ik alleen zijn pijn. Ik probeer mijn tranen weg te slikken als ik vraag of hij in moet slapen. De dierenarts wil hem eerst verder onderzoeken op de ernst van de verwondingen, dan kijken of hij stabiliseert en aan het eind van de dag moeten we maar terugkomen.

Als we terug naar huis rijden, ben ik furieus. Witje is nog maar een kitten. Net een halfjaar oud. Wat mij betreft komt de onderste steen boven, maar ik zal de dader vinden en aangeven. Erik verwacht niet veel van mijn voorgestelde acties. Jagers zijn in Frankrijk heilig. Die worden de hand boven het hoofd gehouden en bovendien wil je die niet tegen je hebben.

Maar nog in de Franse middagpauze sta ik bij de buren op de stoep. Ze vinden het naar dat ik overstuur ben en de neut die ze aanbieden, sla ik niet af. Ze zijn verontwaardigd, minder over dat de kat bijna dood is, maar wel over dat iemand de regels aan zijn laars lapt en op vrijdag jaagt. Dan mag er hier helemaal niet gejaagd worden. Het is de enige dag dat er niet gejaagd mag worden. Vast iemand die illegaal aan het stropen is. Het vermoeden van de dierenarts dat het illegale schroothagel is, verbaast hen niets. En ja, ook zij hadden de hele ochtend schoten gehoord. Nee, niemand gezien. Ook geen auto. ‘Je peux pas vous dire, ik zou het u niet kunnen zeggen. Misschien iemand uit Bagneux? Daar woont een jager’, weet Marie. Gesteund en getroost, maar niet veel wijzer ga ik alle huizen in de omgeving af. Ja, iedereen heeft een jager gehoord, maar niemand heeft iemand gezien. Die drie aapjes! Horen, zien, zwijgen?

Met lood in mijn schoenen klop ik later die middag op de deur van de door de buren genoemde jager. Ik ken hem als een sympathieke boer met de boerin in het fluweel. Hij komt dagelijks langs ons huis op weg naar zijn koeien en zwaait altijd vriendelijk. Kan me niet voorstellen dat hij op onze kat geschoten zou hebben.

De boer en zijn vrouw zijn aangenaam verrast dat ik hen met een bezoek ‘vereer’ en we wisselen de gebruikelijke beleefdheden uit. Ik wil ze nergens van beschuldigen dus voorzichtig begin ik daarna: ‘U bent toch jager?’

‘Klopt’, beaamt hij en lachend voegt hij toe: ‘Wilt u lid worden van de vereniging?’

Beleefd lachend ontken ik. ‘Ik kwam informatie vragen. Kunt u mij vertellen op welke dagen er gejaagd mag worden?’

Hij bevestigt het verhaal van de buren. ‘Hoezo, hebt u last van de jagers?’ vraagt hij.

Ik knik: ‘Iemand heeft vandaag op mijn witte kat geschoten.’

‘Ik was het niet hoor’, zegt hij geschrokken van mijn boze blik.

Ik geloof hem en dat zeg ik ook.

‘Waar is uw kat neergeschoten?’

‘Het klonk heel dicht bij ons huis. En binnen vijf minuten na het schot hebben we de kat in onze schuur gevonden, dus het moet in het bos vlak achter ons huis geweest zijn. U weet niet wie het geweest kan zijn?’

Natuurlijk weet hij dat niet, en ook als hij het wel weet, zal hij het me waarschijnlijk niet vertellen. ‘Men mag niet jagen binnen honderdvijftig meter van bewoning’, vertelt hij me.

‘Het was echt veel dichterbij dan dat!’

‘Waarschijnlijk is het niet iemand van de vereniging, die kennen de regels. Er zijn heel vaak jagers uit andere dorpen die hier komen jagen. Die bezorgen ons een slechte naam. Ze schieten op alles wat beweegt. Ook op huisdieren. Er zijn ook wel loslopende honden doodgeschoten. Katten schieten ze graag af, want die eten jonge konijntjes op. En konijnen zijn voor de mensen bedoeld.’

Een discussie over het nut van jagen heeft hier geen zin natuurlijk, dus ik houd mijn verontwaardiging in.

De jager gaat verder: ‘Uw witte kat zei u toch?’

Weer knik ik.

‘Dat kan die jager niet voor een konijn aangezien hebben, dan moet het een doelbewuste actie zijn geweest. U kunt monsieur le maire van Charmes hiervan op de hoogte stellen.’

Meer word ik hier niet wijzer, dus bedank ik voor alle info en thuis bel ik met de burgemeester. Hij staat erom bekend het jagen niet te ondersteunen en hij is bijzonder verontwaardigd. Ook niet over het leed van de kat, maar over het feit dat het nu al de tweede keer in dit nog zo korte jachtseizoen is, dat zijn burgers last hebben van de jagers. Nota bene was er quinze jours, veertien dagen geleden, op een blauwe Kangoo geschoten. Zo’n auto, niet zo’n beest, grapt hij. Ik geloof dat hij wel blij is met ons kattenincident. Het geeft hem een excuus de jachtvereniging aan te pakken. Hij belooft ze een brief te schrijven. Wel verzoekt de burgervader me aangifte te gaan doen bij de politie en met deze aangifte, morgen op zaterdagochtend op het gemeentehuis te komen. Blij dat we serieus worden genomen, vatten we de koe direct bij de hoorns en gaan aangifte doen. Dan kunnen we erna doorrijden naar de dierenarts.

Het politiebureau is dicht in St. Aubin. Althans er brandt licht, er zitten twee mensen, maar de deur is op slot. Geen bel. De portiersloge is leeg. We tikken, kloppen en bonzen op de ramen totdat er eindelijk iemand van deze openbare instelling reageert. Aarzelend komt een jonge agent naar de deur. ‘Wat wilt u?’ vraagt hij door de deur.

Nous voulons déclarer quelque chose.
‘Kunt u zich legitimeren?’ verzoekt hij vanachter het glas.

Wat IS dit? Oké, het is niet zo heel lang na elf september, maar zien we eruit als criminelen die een onbeduidend politiebureautje als dit willen overvallen? We houden onze paspoorten tegen het glas gedrukt. Nog net niet met zijn neus plat tegen de ruit, bestudeert de jonge diender door het glas onze gegevens en loopt weg. We zien hem praten met de andere agent, hij komt weer terug, opent de deur, we willen al naar binnen gaan, als hij zijn arm door de opening steekt en nogmaals vraagt om onze paspoorten. Weer overlegt hij met de oudere agent, die langzaam door de lege bladzijden van onze paspoorten bladert en we mogen zowaar binnenkomen.

We zijn het verzetje van de dag en hoofdagent Chevalier, ja familie in de zesde graad van onze buren, gaat er eens echt voor zitten. Behalve ons verhaal over de kat wil hij belangstellend alles weten. Waarom we naar Frankrijk zijn gekomen, wat we voor de kost doen en of we een moestuin hebben. Daarmee zit hij op zijn praatstoel, want een groentetuin is zijn grote hobby. Liever had ik dat hij opschoot, ik sta gespannen als een snaar omdat ik naar de dierenarts wil, naar ons Witje.

Dan eindelijk gaat hij over tot het opnemen van de aangifte. Het gaat wel op de computer, maar zo heel vaak heeft hij er nog niet mee gewerkt en dan zijn onze namen, inclusief die van Witje ook nog eens onmogelijk voor hem, dus het duurt eindeloos. Vooral de veronderstelling van de dierenarts dat het illegale schroothagel is wordt breed uitgemeten. Hebben we een bewijsstuk? Nee? Dan moet de dierenarts een kogeltje voor ons bewaren. De dierenarts moet in ieder geval een verklaring afgeven over het aantal kogels, de aard van de verwonding et cetera. Als alles in de pc en op papier staat krijgen we een kopie, handtekeningen worden uitgewisseld en we krijgen de belofte dat de politie morgen bij ons thuis komt om ter plekke de situatie te bekijken en de verklaring van de dierenarts op te halen. Al duurde het lang, we zijn toch blij dat we in ieder geval overal serieus genomen worden.

En dan naar de dierenarts. Zenuwen gieren door mijn keel. Erik rijdt stevig door en even later staan we naar Witje te kijken. Hij leeft, is bij bewustzijn en ziet er verschrikkelijk uit, maar waarschijnlijk heeft hij een van zijn zeven levens ingeruild om nog een tijdje bij ons te blijven. Het goede nieuws is dat behalve het oog, geen van de kogeltjes vitale organen, gewrichten of botten heeft geraakt en dat de kat kan blijven leven. Het slechte nieuws is, dat het zeker elf kogeltjes zijn en waarschijnlijk nog wel meer. Ze eruit halen bezorgt het dier veel ellende. Aangezien het lood overal zit, zou het hele beest geschoren moeten worden, krijgt het veel hechtingen die er weer uitgehaald moeten worden en moet hij zo’n lampenkap om opdat hij niet aan de wondjes bijt. Maar een kap kan hij niet om vanwege het uitpuilende oog. De dierenarts adviseert le plomb maar zo te laten zitten. Misschien groeien ze er wel uit. Het andere goede nieuws is dat het oog vooralsnog behouden kan blijven. Het hangt ervan af hoeveel chronische pijn hij aan het oog gaat krijgen. In de iris zelf zit namelijk een kogeltje, een ander kogeltje is door het oog, langs de hersenen gegaan en zit voelbaar achter het oor. De dierenarts heeft het oog zover mogelijk terug naar binnen geduwd en als de bloeduitstortingen achter het oog langzaamaan verdwijnen, zal het waarschijnlijk weer helemaal in de oogkas passen. Hij zal er echter nooit meer mee kunnen zien, maar als hij gewend is aan maar twee dimensies kan hij daar prima mee leven volgens de dierenarts.

We hebben dus geen kogeltje als bewijsstuk, maar krijgen wel een officiële verklaring met vier indrukwekkende stempels. Verder nog een hele zak oogzalfjes, pijnstillers en antibiotica. Hij draagt zelf onze arme Witje die nu na het wassen niet meer rood, maar roze is naar de auto, en we krijgen de opdracht het arme dier zo veel mogelijk te verwennen. Aan ons zal het niet liggen.

Zaterdagochtend sta ik als eerste bij het gemeentehuis van Charmes. De burgemeester informeert belangstellend of de kat nog leeft en samen nemen we daarna zijn brief aan de jachtvereniging door. Een kopie van de aangifte en van de veterinaire verklaring hecht hij achter de brief. Nog meer stempels. Net als ik hem hartelijk dank voor zijn moeite, gaat de deur van het piepkleine kantoortje open en komt hoofdagent Chevalier met zijn hulpje binnen. Krap opeengepakt schudden we handen en de zaak wordt nog eens ernstig en uitentreuren besproken. Chevalier belooft zo direct naar ons toe te komen.

En inderdaad, een uurtje later zit de dikke wetsvertegenwoordiger achter een wijntje aan onze keukentafel. Het hulpje valt weg bij de enorme verschijning. Witje, nog steeds meer dood dan levend, bestuderen ze grondig. ‘Wilt u echt geen kogeltje laten verwijderen als bewijsstuk?’ vraagt onze plaatselijke Hercule Poirot.

Ik schud nee en vraag: ‘Wat zou u ermee opschieten, iedereen heeft hier meerdere geweren. En tegen de tijd dat u kogeltjes met geweren kunt vergelijken heeft men het betreffende geweer allang verstopt.’

De agent moet me gelijk geven. Hij gaat verder met zijn onderzoek en constateert: ‘Op grond van inslagrichting en de verspreiding van de kogeltjes, moet uw kat van redelijk dichtbij en van achteren zijn aangeschoten. Op het moment van het schot moet de kat hebben omgekeken. Vandaar de kogels in zijn oog.’

We moeten het een aantal keer laten herhalen voordat we alles goed begrijpen. Dan is de wijn op. ‘Mogen we zien waar u de kat gevonden heeft?’ vraagt Chevalier. Hoezo, denk ik, had ik waar ik hem vond een witte lijn om de kat moeten trekken? Maar ik neem de mannen mee naar de schuur en wijs naar de hooizolder. Ik ga ze voor, maar nee die wankele ladder gaan ze niet op. Beleefd vraagt Chevalier: ‘Wilt u ons de plaats van het misdrijf laten zien?’ Ah Hercule, bijna was ik in je val getrapt. ‘Die weet ik niet meneer, ik heb alleen het schot gehoord vanuit die richting.’ Ik wijs naar de bossen.

‘Van wie zijn die bossen?’

‘Van de buren.’

‘Dan zullen we eens met mijn achterneef gaan praten’, zegt Chevalier.

‘O, maar de buren hebben echt niet op onze kat geschoten! Dat heb ik ze al gevraagd. De buurman heeft alleen maar een eh,’ ik zoek naar het Franse woord, ‘fusil à air?’ probeer ik voor luchtbuks.

Ah! Une carabine à air comprimé’, begrijpt de hoofdagent. ‘Ik ga alleen maar vragen of ze misschien iemand gezien hebben en eens even bijpraten.’ In Nederland is het gezin belangrijk, naaste familie ook nog, maar contacten onderhouden met neven in de zoveelste graad kennen wij toch niet. Chevalier bevestigt mijn gedachten door te zeggen: ‘Het is te lang geleden dat ik mijn familie gezien heb.’ En met die woorden sluit hij het onderzoek af.

Direct na het weekend hebben we een, op vrijdagavond via internet gemaakte, spoedbestelling in huis. Een ‘Catfence’. Witje, Grijs en Zwartje zullen voortaan met een miniontvangertje om hun nek door het leven moeten gaan. Het kastje geeft een piepsignaal of schokje af zodra de katten te dicht bij een antennedraad om ons terrein komen, hetgeen voorkomt dat ze de bossen in kunnen gaan. Belachelijk dat wij deze maatregel tegen de jagers moeten nemen. Triest dat onze katten nu gevangenen zijn, terwijl het juist zo mooi is dat ze hier zo veel vrijheid hebben. Maar ik weet geen andere manier om ze tegen dit onrecht te beschermen.

Een paar dagen later krijgen we een brief van de jachtvereniging, waarin ze ontkennen dat het iemand van de vereniging is geweest. Letterlijk stellen ze dat iedereen bij ons in de buurt een geweer heeft. Van de politie horen we nooit meer wat. De dader is onvindbaar.

Witje onze praatgrage kat wordt een zombie. In zichzelf gekeerd laat hij zich onze verwennerij aanleunen, hij leeft maar hij is dood.

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*