Feuilleton – 49 – Du vin, du pain, du pindakaas : Een addertje onder het gras

Le serpent caché sous les fleurs

Een addertje onder het gras

Nu, daags na het vreselijke nieuws over de Twin Towers dat we met de laatste gasten van dit jaar op tv bekeken hebben, zijn we dan eindelijk met zijn tweetjes. Symbolisch gaat meteen erna de tv kapot en we besluiten om, behorend bij het back to basics-idee, verder zonder tv door het leven te gaan. Nu kunnen we de wereldmisère en Nederland gaan loslaten en ons helemaal bezighouden met híér zijn.

Om deze vrijheid te vieren verkennen we de omgeving met de paarden verder dan we tot nu toe gedaan hebben. Ik heb vier stafkaarten aan elkaar geplakt zodat we onze route kunnen vinden. We zijn al vroeg op pad gegaan om voor de middaghitte terug te zijn. De paarden zetten we dan op stal omdat ze de extreme warmte, men heeft het over une canicule, hittegolf, niet gewend zijn en uit zichzelf nog geen schaduw zoeken. Het is half acht in de ochtend. De wereld slaapt nog en de ochtendmist hangt laag over de velden. Lange cipressen steken er statig bovenuit. Koeienruggen deinen traag mee op de bewegende mistflarden.

Behalve dat er ergens iemand schiet – het jachtseizoen is per een september weer begonnen – horen we niets dan de geluiden die we zelf maken. Vlakbij het hek waarlangs we rijden drinkt een kalfje bij moeders. Melk druipt nog uit zijn snoet als hij met zijn tongetje zuigend tussen zijn lippen naar ons omkijkt. Van schrik maakt hij een gekke sprong wanneer hij ons ziet. De hele kudde koeien komt nu nieuwsgierig en opgewonden naar de weg toe draven. Op veilige afstand van ons ‘monsters’ blijven ze staan. Paarden zijn ze niet gewend. Een indrukwekkende stier van zeker mijn hoogte stapt loom achter zijn vrouwen aan. Met zijn hoge speknek en krullenkop is hij net een bizon. Ineens schrikken zijn dames van het rammelende karretje en op hol geslagen denderen ze door het veld. Onze paarden aangestoken door dit tumult, willen het liefst mee galopperen. Met moeite houden we ze in bedwang. Shetty, nog nahijgend van de schrik heeft zijn neusgaten wijd opengesperd. Het is net een klein ondeugend draakje. Als de rust is weergekeerd, dalen vroege vliegen op ons neer. Geïrriteerd zwiepen de paarden ze weg met hun staarten.

In een van de vele dorpjes waar de tijd stil lijkt te hebben gestaan, doorbreken kippen de stilte, door kakelend voor ons uit te blijven fladderen. Een hond slaat aan en kinderen op weg naar de schoolbushalte komen naar ons toe rennen. Ruiters, en zeker een aanspanning, zien ze hier niet vaak.

Voorzichtig steken we een ‘drukke’ provinciale weg over. Op de hoek een oude schuur met aan de zijkant nog net leesbaar een reclame voor de drankjes van Suze. Vaak zie je ook nog reclame voor Pernod, en Dubonnet met de herkenbare blauwe achtergrond.

We komen langs een rotspartij waar continu bronwater uitstroomt. Men heeft het ‘gekanaliseerd’. Lege plastic flessen geleiden het water tot een net straaltje om jerrycans mee te vullen. We slaan een pad terug naar huis in. Volgens de kaart een onverharde route, maar na een paar kilometer is zelfs onverhard een te groot woord en blijkt hij opgehouden hebben te bestaan. We banen ons toch een weg, tot een omgevallen boomstam ons écht de doorgang verspert. Voor Thunder geen probleem, Erik springt met hem over het obstakel. Echter voor mijn kleine pony’tje met korte pootjes een onoverkomelijke hindernis. Dezelfde weg terug nemen is ook weer zo wat, dus besluiten we Shetty uit te spannen, het karretje over de stam te tillen en het pony’tje er over te laten springen. Nu is het beestje helemaal niet gewend te springen en snapt de bedoeling niet. We tillen zijn voorbeentjes erover in de verwachting dat hij dan wel verder springt, maar dan… blijft hij hangen op zijn dikke buik! Zijn voor- en achterhoefjes raken allebei de grond niet en als een wip balanceert het brave dier op de boomstam. Ik houd het bijna niet droog als we hem bevrijden. Hij houdt er geen lichamelijke of geestelijke schade aan over en na de hindernis spannen we hem weer in en vinden galopperend de weg naar onze heuvel.

Bij het leven hier hoort, dat we ons diverse werkzaamheden eigen maken. We binden de strijd aan met de overwoekerende varens en brandnetels. Onverwoestbaar lijken ze. Volgens de buren moeten we ze drie maal per jaar maaien in mei, juli en september. Zodoende zou je de krachten uit de telkens nieuw opgroeiende plant halen en ze zo gegarandeerd langzaam maar zeker uitroeien. Mei en juli hebben we dit jaar gemist, dus vol goede moed nu aan de slag. Ik met de elektrische heggenschaar en Erik met de kantenmaaier de plekken waar ik niet bij kan. In de wirwar van bramen, varens en brandnetels zwaai ik woest en stoer met het apparaat heen en weer. En natuurlijk heb ik dat weer, stroomuitval. Erik heeft niets door met zijn benzineapparaat. Ik loop op hem af om te overleggen. Toch tijd voor thee, dus een stroomstoring is niet het ergst. Binnen blijkt de aardlekschakelaar eruit te zijn geklapt. Erik zet hem om, maar hij klapt er weer uit. ‘Kortsluiting ergens bij ons’, is zijn diagnose. Terwijl hij op zoek gaat naar de oorzaak maak ik thee.

Even later komt hij binnen: ‘Eh, Roos? Jij vond dit lange verlengsnoer toch zo prettig? Hebbie pech, want hij is nu een stuk korter. Je hebt je eigen snoer doorgesnoeid…’

Als het schaamrood en de thee weggewerkt zijn gaan we verder. Tussen de struiken tegen de warme muur van de schuur lijkt een dunne reep papier te liggen, ik pak het uiteinde vast en trek het uit de struiken.

‘Erik, kom eens kijken’, schreeuw ik boven het lawaai van de kantenmaaier uit.

‘Wow, die is lang!’ zegt hij terwijl we kijken naar wat een vervelling van een slang blijkt te zijn.

‘Ja, en zijn kop en staart zitten er niet eens aan’, bevestig ik met ontzag. ‘Hoe lang gok je dat hij is?’

‘Een ruime een meter dertig’, schat hij en dat klopt als we de vervelling even later naast een meetlint leggen.

‘Dit is echt niet grappig. Stel dat deze joekel giftig is?’ Ik ben niet bang voor slangen, integendeel ik ben best geïnteresseerd in reptielen, maar giftige zie ik liever in een terrarium. We gaan te rade bij buurman Jean-Pierre.

Als hij de afgeworpen huid ziet, zegt hij: ‘Il faut la tuer.’ Zoals gewoonlijk wil Jean-Pierre gelijk alles doodmaken. ‘C’est une couleuvre, elle est dangereuse.’

Elle est poison? Is hij giftig?’ vraag ik in onhandig en foutief Frans. Jean-Pierre verstaat daardoor echter: ‘Is het vis?’ want door mijn uitspraak denkt hij aan poisson. Het verschil tussen beide woorden zit hem in de dubbele s die als s-klank wordt uitgesproken terwijl de enkele s als een z wordt uitgesproken.

Non, ce n’est pas un poisson, c’est un serpent!’ roept hij lachend uit.

Ja, we snappen ook wel dat we geen vissenhuid te pakken hebben. Ik herhaal mijn vraag nog een keer en onze buurman laat weten dat de slang niet venimeux, giftig is. Maar wel gevaarlijk want hij bijt en net als een ‘pietbuule’ laat hij dan niet meer los.

‘U hebt daar een kleintje hoor, want hij kan wel bijna twee meter worden!’

Hm, twee meter pitbull als tuinslang is niet echt prettig, al is hij dan niet giftig.

‘Zijn hier meer slangen?’ vraagt Erik.

‘Ja, we hebben hier nog des couleuvres à collier, des orvets et des vipères. Ringslangen, hazelwormen en adders.’

Redelijk opgelucht, dat de adder het enige giftige dier is, lopen we terug naar huis.

‘Wat zou jij nou doen als je ineens oog in oog stond met zo’n couleuvre?’ vraag ik Erik.

‘Geen idee, zou wel schrikken denk ik. Zou jij gillen?’ vraagt hij grinnikend.

‘Kweenie of ik in paniek zou raken. Wel handig tegen de muizen die beesten.’

We pakken de maaiwerkzaamheden weer op. Een van de eenden stoort zich totaal niet aan de luidruchtige maaier en kijkt schuin met haar koppie naar de hemel. Ik kijk met haar mee. Meestal zweeft er dan een buizerd rond als ze zo kijkt. Ongelooflijk hoe ze een minuscuul stipje in de lucht kunnen zien. Dit keer zie ik echt niets. ‘Je bent gek jij’, zeg ik tegen haar, terwijl ik haar met mijn voet weg probeer te schuiven omdat ik brandnetels wil trekken. Maar ze lijkt verstijfd. Haar koppie scheef alsof ze wat hoort.

En dan gil ik dus niet. Wel sta ik net als de eend stokstijf. Ze had dus niet iets alarmerends in de lucht gezien, maar omdat haar ogen aan de zijkant van haar kop geplaatst staan, keek ze naar het onkruid op de grond! De eigenaar van de vervelling staart kil terug. Hij heeft zich opgericht als een cobra, klaar om aan te vallen. Dit moet Erik zien! Langzaam voetje voor voetje beweeg ik naar achter. De slang blijft staan waar hij staat en zijn blik is meer op de eend gericht dan op mij. Dan ren ik naar mijn motormaaiende man en trek aan zijn mouw, wacht tot hij de motor heeft afgezet en fluister: ‘Ik ben niet in paniek! Ik heb niet gegild, maar je móét even komen kijken, die slang zit daar.’ Ik wijs op de eend.

‘Slangen zijn doof schat, je hoeft niet te fluisteren’, merkt hij nuchter op.

We sluipen naar de eend en de slang die nog steeds in een staarimpasse zitten. De kop van dit reptiel is veel kleiner dan ik me had voorgesteld. Die eend hoeft niet bang te zijn, in die bek past maar net een muisje. En de slang is prachtig. Wij maken liever niets dood en dit schitterende beest zeker niet. De onderkant van zijn lichaam is geel. Zijn rug is donkergroen met gele spikkels en in het overgangsgebied tussen groen en geel hebben de schubben een Escherpatroon. Gebiologeerd kijkt iedereen naar iedereen. Dan beweegt er een paar stappen verder naar rechts wat in het onkruid. Nog een slang? Eend verlegt ook haar aandacht naar de nieuwe beweging en dit is voldoende voor de nepcobra om zich onhoorbaar omlaag te laten glijden in het gras. Waardig trekt hij zich terug en dan blijkt de beweging van een eindje verderop bij hem te horen. Hij glijdt langs ons heen en er lijkt geen eind aan te komen. De palen van het moestuinhek staan een meter uit elkaar en de pitbullslang raakt van kop tot staart bijna drie palen! Diep onder de indruk bij een bak koffie zoeken we op internet wat de Nederlandse naam voor deze reus zou kunnen zijn. Couleuvre verte et jaune moet op onze tuinbewoner slaan, de Hierophis viridiflavus. Nog een keer op deze Latijnse naam zoekend levert Geelgroene toornslang op. Toornslang omdat hij toornig, boos en agressief is en bij de minste beweging toebijt, waarna de kromme tanden moeilijk los zijn te krijgen uit de huid. Met recht dus een pitbullslang!

Als ik na de koffie het tuingereedschap wegberg in een zolderopgang boven de kleine schuur, valt me een bepaalde geur op die ik nog niet eerder had opgemerkt. Dierentuin. Reptielenhuis! Zou goed kunnen natuurlijk dat de slang tussen de tuingereedschaprommel zijn huis heeft gevonden. Voorzichtig til ik wat dingen op. Niets. Ik loop richting het deurtje en reik naar het lichtknopje. Op dit moment zie ik ze in de zoldering. Meervoud ja, maar hoeveel? Ik kijk tegen een heleboel gele buiken aan, die tussen de leien en latten in het dak liggen. Geweldig! Fascinerend. Als zo’n tekenraadseltje in een kinderkleurboek waar je de lijnen van drie vissers moet volgen naar hun vis, probeer ik de slangenlichamen te volgen en van elkaar te onderscheiden. Gezien de staarten moeten het er in ieder geval twee zijn. Ze lijken totaal niet onder de indruk van mijn aanwezigheid en blijven rustig liggen, ook als ik Erik en de camera heb gehaald. Dit brengt het aantal ‘huis’dieren toch minimaal op twintig…

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*