Feuilleton – 33 – Du vin, du pain, du pindakaas : Weten wat voor vlees men in de kuip heeft

Savoir à qui ou à quoi on a à affaire

Weten wat voor vlees men in de kuip heeft

Nog slaperig laat ik de volgende ochtend Rocky en Gino op het erf. Ze slaan aan en rennen blaffend en piepend naar het tussenhek. Erachter ligt iets. De honden zijn helemaal gek en willen niet ophouden met blaffen. Uit hun bekken verdampen wolken adem. Op mijn toffels en met mijn jas aan, slof ik door de ochtendkou naar het hek, om dan met een schok ineens klaarwakker te zijn. Dit is niet gezellig op mijn nuchtere maag. Twee lege oogkassen gapen me aan! Een schapenschedel met nog spiervlees eraan ligt pontificaal voor onze poort. Om Erik en de visite een dergelijke aanblik te besparen, raap ik alle moed bijeen en kokhalzend met mijn hand in een plastic tas pak ik de kop beet, met de andere hand trek ik snel het plastic om de schedel heen. Gauw in nog een zak, dichtbinden en ver weg zetten, waar de honden er niet bij kunnen. Jakkes, hoe komt dat hier nou? Later op de ochtend, als Marja en Mikel weer weg zijn, tref ik Jean-Pierre op het weggetje en vertel hem het smerige verhaal.

‘De honden van Jean-Claude krijgen altijd op dinsdag van de slager die aan de deur komt, een paar kluiven. De beesten slepen die botten overal mee naar toe. Ik vind ze zelf ook wel eens in mijn tuin.’

Dégueulasse. Getver’, zeg ik.

Ah, vous êtes une vraie citadine’, zegt hij, wat neerkomt op dat ik uit de stad kom en niets gewend ben. ‘Hebt u dan wel eens een kalfje geboren zien worden?’

‘Niet van dichtbij’, ik herinner me de geboorte die we aanschouwden vanaf de toren.

Chez Jean-Claude il y a une vache en train de vêler. U mag gerust gaan kijken.’

Dat wil ik toch wel eens van dichtbij meegemaakt hebben, dus loop ik door naar onze andere buren.

Nog ver voor ik het erf op loop, hoor ik geschreeuw en gevloek. Dat klinkt niet goed. In de schuur staan buurman, buurvrouw en Mimi aan de koe te trekken. Nou ja, meer aan het kalf. Vreselijk. Twee voorpootjes steken eruit. Het koppie met tong naar buiten hangt triest naar beneden. Dat is niet wat ik me voorgesteld had bij een geboorte. ‘Aidez’, roept Jean-Claude en stopt me zonder plichtplegingen de andere helft van zijn touw in handen. Met vier man staan we nu aan de voorpootjes van het kalf te trekken. Mimi trekt zo hard dat hij op de, door de gebroken vliezen, natte vloer uitglijdt richting de koe. Er wordt gevloekt.

Il est mort?’ vraag ik doelend op het kalfje.

‘Nee hoor, ik leef nog’, grapt Mimi.

Non, il est trop grand!’ antwoordt de buurman, nu ook lachend.

‘Hoe weet jij nou of die van mij te groot is?’ vraagt Mimi.

Ik begrijp niet dat ze gezien de ernst van de situatie nog schuine grappen kunnen maken en vraag: ‘Moet u er geen dierenarts bij halen?’

‘Nee, te duur.’

De koe gaat liggen tot grote ellende van Jean-Claude. ‘Ze mag niet liggen!’ En hij geeft het arme dier een paar flinke trappen. Mijn maag draait bijna om.

Jean-Claude, arrête, ça suffit!’ roep ik kwaad.

De koe mag blijven liggen. Na zeker vijf minuten wil het nog steeds niet lukken, en de paniek om de koe te verliezen neemt toe. Het dier perst niet meer. Ze heeft het opgegeven.

Attends, j’ai une idée’, roept Mimi.

Even later horen we zijn lelijke eend starten en achteruit puffend rijdt hij de schuur in. Ik kan mijn ogen niet geloven als ik me realiseer wat hij wil gaan doen. Niemand protesteert. Hij pakt een stuk touw uit zijn achterbak en bindt dit aan de bumper. Jean-Claude knoopt het andere eind aan de touwen om de pootjes. Niet al te voorzichtig gaat Mimi rijden. De eend slipt door, de koe wordt zelfs iets opzij getrokken, en ik vrees bloederige taferelen, maar ineens plopt het kalfje eruit.

C’est un taurillon’, roept Marie na een vluchtige inspectie op het stierkalfje.

De belangstelling voor het diertje is gelijk weg en men gaat weer met de koe aan de gang, om het uitgeputte dier in de benen te krijgen. Ik kan dit leed niet aanzien en buig me met tranen in mijn ogen over het kalfje. In spagaat ligt het op de vieze betonnen stalvloer. Ik trek zijn pootjes goed en leg hem op zijn zij. Zijn tong hangt uit zijn bekkie, maar hij ademt wel! In de benzinedampen van de nog draaiende motor, wrijf ik hem met een handvol stro lekker droog en terwijl achter me het paniekerige geschreeuw doorgaat, richt het kalfje zich op. Zijn oren hangen nog gek slap naar beneden. Ineens komt Mimi aanrennen met een emmer en plonst ijskoud water over het net door mij drooggewreven kalf en raakt mij daarbij ook. Hij rent weg voor een volgende emmer.

Voor de tweede keer die dag roep ik in perfect Frans dat iemand moet ophouden, ‘Il respire déjà!’ voeg ik eraan toe. Als ik omkijk zie ik dat moeders weer staat en dat de schade zo te zien erg meevalt. De buren en Mimi staan elkaars handen te schudden en zijn overduidelijk blij dat de koe wil leven. Men lijkt het kalf helemaal vergeten te zijn, totdat ze naar me toe komen lopen. Mimi loopt door om zijn auto de schuur uit te rijden. Slippend geeft hij gas.

Op het moment dat Jean-Claude zich wil bukken om de touwen van de pootjes los te maken, schiet het kalf met een noodgang onder zijn handen vandaan. Verbluft kijken we het wegglijdende kalf na. ‘Arrêtez! Holà! STOP!’ schreeuwen wij drieën boven het geluid van de gierende ouwe eend uit.

Mimi maakt een noodstop, en het kalf glijdt als een sjoelsteen over een goed gepoetste bak, zo tussen de achterwielen van de eend door! Mimi stapt verbaasd uit: ‘Quoi?’ Maar snapt meteen wat hij heeft gedaan als hij ons onder de auto ziet duiken. ‘Oh merde, mon pauvre!’ roept hij beseffend dat hij het sleeptouw niet had losgemaakt. Het kalfje heeft gelukkig niets en eindelijk worden moeder en kind herenigd.

Nu de spanning eraf is, komen de grappen los. Het was ook net een klucht. Ik versta er niets van maar het lachen werkt aanstekelijk.

Na even vraagt Marie: ‘Waar is uw… nou ja ik zeg maar… man?’

‘Die heb ik niet meegevraagd, ik ben beter in deze dingen.’

‘Ik hoef die vrouwendingen ook niet te zien!’ beaamt Mimi.

‘En daarnet dan?’ vraag ik.

‘Ik heb niet gekeken, alleen maar getrokken aan het touw dat Marie me gaf!’ Iedereen schiet in de lach. ‘Maar deze zat goed vast!’ Weer wordt er gelachen.

Jean-Claude legt uit dat de stieren tegenwoordig steeds groter gefokt worden en dat daardoor de koeien in barensnood komen. In de keuken vieren we de goede afloop met warme rode wijn. Het is tenslotte nog een beetje kerst. Ik vertel dat ik kalfjes schattig vind, met hun grote oren en ogen.

‘Ah, dan zal ik u nog wat laten zien. Drink uw wijn op et suis-moi, volg me.’

Met een bang vermoeden kistkalveren te gaan zien, loop ik achter hem aan naar de andere schuur. Daar staan in een slecht verlicht hoekje twee koeien en een kalf. Het kalf aan een ketting van een ongeveer twee meter, heeft een halve cirkel loopruimte. Hij is gemuilkorfd zodat hij geen hooi of stro kan eten. De koeien zijn een tante en zijn moeder. Op gezette tijden mag het kleintje drinken bij een van de twee. Het is hetzelfde principe als een kistkalfje. Weinig licht, zo min mogelijk bewegen en alleen maar melk. Allemaal om het vlees wit te houden. Echter dit diertje heeft het dan wel een stuk beter dan zijn Nederlandse lotgenootjes. Jean-Claude vertelt dat hij in de andere stal nog twee van dergelijke veaux d’engrais had staan. Die heeft hij vlak voor kerst verkocht, ze waren speciaal besteld. Hij fokt er altijd maar een paar op deze manier, want het is erg arbeidsintensief en daarom ook erg duur vlees. Deze laatste is voor henzelf voor het diner met de jaarwisseling.

Na het kraambezoek loop ik vol van alle gruwelijkheden die ik die dag al heb meegemaakt naar huis. Het zal een dag worden die ik als rechtgeaard vegetariër niet gauw zal vergeten. Zeker niet als we ’s middags in een nu matig zonnetje in de tuin aan het snoeien zijn, en opeens een afgrijselijk gegil horen. Mijn nekharen staan gelijk overeind. Er gebeurt iets bij de buren! Ik heb de bus van de bakker bij hen zien staan, zou Marie op weg ernaartoe gevallen zijn? We horen doffe klappen. Wordt er gevochten? We rennen door het weiland naar de heg, klaar om erover heen te klauteren, totdat we de buurman zien. Hij ziet ons en trots houdt hij twee grote dode konijnen als trofeeën aan hun oren omhoog. ‘Ils sont grands, hein?’ en hij geeft de dieren aan de bakker als betaling in natura. Nooit geweten dat konijnen geluid kunnen maken en zeker niet dat ze in doodsnood zo kunnen gillen.

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*