Feuilleton – 20 – Du vin, du pain, du pindakaas : Geduld overwint alles

Patience et longueur de temps, font plus que force et rage

Geduld overwint alles

Je moet je huis niet verkopen voordat je de koper geschoten hebt, maar we hebben er het volste vertrouwen in dat hier in Frankrijk de hele papierwinkel rondkomt. Alhoewel…

‘Ja, de papieren van de SCI zijn een stuk verbeterd’, zegt onze Nederlandse notaris ’s maandags door de telefoon.

‘Een stúk verbeterd?’ vraagt Erik verbaasd. ‘Als in: wel verbeterd, maar niet goed?’

‘Inderdaad. De verdeling van de aandelen is in plaats van zestig-veertig, nu eenenvijftig-negenenveertig geworden.’

‘Nee! Dat meent u niet!’

‘Helaas, de Fransen schijnen niet te willen begrijpen dat u fifty-fifty wilt. Ik heb zelf mijn commentaar al gefaxt, maar u moet nog maar eens gaan praten met ze en ik zie het wel weer op de fax verschijnen.’

We rijden weer naar het stadje. We zijn een beetje laat en voor ons op het smalle weggetje tuft een oud Renaultje met een slakkengangetje van veertig kilometer per uur. Erik probeert een paar keer in te halen, maar durft door bochten en stijgingen, het risico niet te nemen. Het mannetje is zich van geen kwaad bewust omdat hij waarschijnlijk nooit geleerd heeft zijn spiegels te gebruiken. Het beetje bumperdrukken dat Erik doet heeft dan ook geen enkele invloed. Net als het weggetje iets breder wordt en we erlangs willen, nadert vanaf de andere kant de ouwe eend van Mimi. Beide Fransmannen remmen af en overdreven voorzichtig passeren ze elkaar. Nou, nou, kom op jongens dat moet makkelijk passen. Of nee, ze passeren niet, maar stoppen! Raampjes worden omhooggeklapt en opengeschoven. Handen komen naar buiten en worden geschud. Ja hoor, hou op! Dit is de openbare weg, geen praathuis! Ik krijg neiging om vanaf mijn passagierspositie op de claxon te drukken. Hallo-o? De mannen willen ons niet opmerken en kletsen rustig door. Na een paar minuten worden er weer handen geschud ten afscheid en de beide vehikels komen in beweging. We rijden achter onze voorganger aan en zogenaamd vrolijk zwaaien we naar Mimi. Maar daar komen we niet mee weg. Ook met ons moet een praatje worden gemaakt. Alweer erg vriendelijk, maar de Hollandse stiptheid maakt me erg nerveus en ik wil niet te laat komen bij de notaris. Mimi neemt zijn tijd om Erik uitgebreid naar de paarden te vragen en te vissen naar een uitnodiging om te mogen komen kijken naar het paard met halve benen, zoals onze Shetlander hier genoemd wordt. We geven hem een open uitnodiging door te zeggen dat hij altijd welkom is. Erik laat de auto alvast een klein beetje doorrollen ten teken dat we weg willen. ‘Gaat u boodschappen doen?’

‘Nee, we moeten naar de notaris en we zijn al een beetje laat’, hint Erik.

‘Welke notaris?’ En Mimi begint met het opnoemen van namen en dorpjes. Overal zitten er notarissen. De onze kent hij niet persoonlijk maar heeft er wel eens van gehoord. ‘Rijdt in een BMdoubleV, doen alle notarissen’, meent Mimi. Het vooroordeel is dus toch waar.

‘We moeten nu echt gaan Mimi, kom maar gauw eens langs.’ Erik steekt zijn hand om Mimi’s hand ten afscheid te schudden en dit blijkt dan het goede teken te zijn dat we verder mogen.

Niemand kijkt er van op als we te laat bij de notaris aankomen en we doen ons beklag bij kauwgomjuf over de gang van zaken met betrekking tot de SCI. Zij gelooft ons niet dat het fifty-fifty moet zijn. Het is niet gebruikelijk. Een fax met commentaar van de Nederlandse notaris heeft ze niet gehad. Op onze verontwaardiging dat de fax móet zijn aangekomen reageert ze laconiek met een typische Franse ohpff en twee handen in de lucht, dat zíj hem niet gehad heeft. De cijfertjes eenvoudig naar fifty-fifty zetten is niet zomaar gedaan. Daar moet de notaris aan te pas komen en ja die is er donderdag pas weer. Ze zegt het bijna vrolijk. Ze is echt blij zoiets moeilijks weer voor zich uit te kunnen schuiven. Dan moet het nog naar de Nederlandse notaris gefaxt worden, dus volgende week zelfde dag en tijd als nu, mogen we door haar goedheid, weer terugkomen. Gelukkig zijn we hier een maand, maar je zou haast gaan wanhopen.

Op de terugweg zet Erik me af bij de buren voor verse eieren en ik klaag mijn nood over de gang van zaken bij de notaris. Dan blijkt dat de gewone Franse man ook een hekel heeft aan de bureaucratie van de hogergeplaatsten. De behandeling die we krijgen lijkt niet strikt gereserveerd voor buitenlanders. Een pak van mijn hart.

Stack of pancakes on white plateBehalve de eieren krijg ik een tas vol met groenten mee. Ik voel me ernstig bezwaard en zeg dat ik niets terug kan doen. Dat komt nog wel, vindt Marie. En ik mag nog niet weg want ze is pannenkoeken aan het bakken. Geen fragiele crêpes zoals ik van de Fransen gewend ben, maar stevige dikke pannenkoeken. Ze vouwt ze tot een kwart en heeft al een stapel van zeker tien centimeter. Wil ik proeven? Pannenkoeken lust ik graag, dus waarom niet. Zonder veel omhaal kwakt ze een flap op een bordje. Geen mes of vork, dus ik scheur een stukje af. Helaas voor mij is de smaak zuur. Beleefd kauw ik op de zure deegprop in mijn mond. Ondertussen kijkt Marie me verwachtingsvol aan. Met haar blauwe bloemetjesschort staat ze voor me. Haar armen gekruist een spatel vasthoudend alsof ze mij er ieder moment een mep mee zou kunnen geven als ik durf te zeggen dat het niet lekker is.

Et? Qu’est-ce que vous pensez, hein?’ Telkens als ik dat hoor, moet ik zorgen niet te lachen. De Fransen zeggen hein in plaats van hè.

Ah oui, ils sont… different que ceux que je mange d’habitude’, begin ik voorzichtig te vertellen dat ik ze anders gewend ben.

Comment?’ weer zo’n tussenwerpwoordje, ‘Watte?’

Ils sont un peu… aigre…’, probeer ik beleefd te zeggen over de niet te vreten zure krengen.

Ah, vous faites pas les galettes du seigle chez vous?

Geen idee waar ze het over heeft, maar ik schud ontkennend mijn hoofd.

Avec un peu de sucre ils sont mieux’, zegt ze, intussen suiker op mijn bordje strooiend.

Beleefdheidshalve vind ik ze nu echt een stuk lekkerder. Ik werk me door de kleffe plak heen en met een zucht van verlichting schuif ik het bordje van me af, haar beleefd bedankend.

Marie bakt ondertussen verder vertellend over een descente. Ik snap niet veel van haar verhaal, maar ik begrijp wel dat iets la pire, het ergste, is. Ons land ligt op dezelfde heuvel en ja er zitten stijle afdalingen, descentes in, maar zo erg zijn die nou ook weer niet. Dus ik vertel dat ik ook een descente heb, maar dat het best meevalt.

Verschrikt kijkt ze me aan: ‘Vous avez une descente vous même? Maar u bent nog zo jong! En u hebt nog geen kinderen!’

Ik moet haar niet begrijpend hebben aangekeken. Bij haar valt wel een kwartje en hartelijk lachend legt ze uit dat ze het heeft over haar eigen verzakking, une descente de l’utérus.

Wat een afgang. Ik haast me te verontschuldigen en uit te leggen dat ik dit niet heb.

Tant mieux! Des te beter’, en ze legt nog een pannenkoek op mijn bord. Samen met de poedel onder de tafel krijg ik een stuk onopgemerkt weggewerkt. Nu staat ze met haar rug naar me toe om er weer een aantal te bakken. Ze is druk bezig er een om te keren. Vlug trek ik de rest van de pannenkoek van mijn bord en prop het stiekem in mijn jaszak. De poedel besnuffelt geïnteresseerd mijn jas. Tijd om op te stappen. ‘Bon, il faut que j’y aille, ik moet maar weer eens gaan.’ Ik bedank nogmaals hartelijk en met de eieren en de tas gekregen groente, keer ik huiswaarts. Haar honden die buiten moesten blijven, volgen me belangstellend snuffelend tot aan ons huis. Daar geef ik ze als beloning de rest van de plakkerige pannenkoek waar ze zo op belust zijn.

Van de overvloed aan groenten en met veel extra kaas, maak ik twee hartige taarten voor onze buren. Het lijkt me een aardige geste om ze te bedanken. Alweer wordt het gebaar gewaardeerd, maar naar de taarten zelf wordt bevreemd gekeken. Verdacht! Een quiche zonder vlees erin. Dat kan nooit goed zijn. Beleefd worden mijn taartjes bij beide buren in de koelkast gezet. Als de schaaltjes in de dagen erna teruggebracht worden, word ik weer bedankt voor de geste. Over het inhoudelijke zwijgt men in alle talen. Als ik voorzichtig vraag of het lekker was, krijg ik een bescheiden knikje. Oké, dat was dus een eenmalige actie van mijn kant. Als ik had geweten dat ik slechts een knikje had moeten geven ten tijde van het ‘pannenkoekenfeest’…

Trouwens, de Fransen zijn meester in gebarentaal. Het knikken is een kunst. Als je elkaar onderweg in de auto passeert, en daarvoor op de smalle weggetjes beiden de berm in moet duiken, dan steek je niet jolig zoals in Nederland je hand op als dank. Nee, je ‘nijgt’. Niet de joviale Hollandse knik van: Oké bedankt, waarbij je de kin omhoog brengt en je hoofd iets naar achteren doet. Nee, je brengt je kin juist ietsje naar je borst toe. Niet te veel. Liefst eigenlijk onmerkbaar.

En als je tegenligger niet ver genoeg de berm is ingegaan en je wilt zeggen dat hij niet goed snik is, ga dan niet met je vinger op je voorhoofd zitten wijzen. Dat is voor de Fransman een compliment. Het betekent ‘slim’. Ons gebaar met de vinger tegen de slaap om aan te geven dat iemand koppie, koppie heeft, is hun gebaar voor ‘idioot’.

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*