Feuilleton – 9 – Du vin, du pain, du pindakaas : Op één been kun je niet lopen

Ne pas partir à une patte

Op één been kun je niet lopen

Die avond na het eten, gaan we ons voorstellen aan ‘buren’ iets verderop. Dédé en zijn vrouw Mimi Monteil. Een wandeling van een kleine tien minuten brengt ons bij hen. Ook hier honden op het erf. De een, oud en der dagen zat, opgekruld op de stoep. De ander zoals zovele van zijn lotgenoten aan een ketting. Een piepklein hondenhok met stro is zijn enige beschutting tegen de elementen. Een emmer water en een leeg bord is al wat hij tot zijn beschikking heeft. Droevig blafhuilend, wat klinkt als het begin van een stoomfluit, staat de jachthond aan het einde van zijn ketting. Waarom die ketting? Iedereen kan zien dat er geen kwaad bij deze lobbes zit. Mijn hart breekt. Ik loop naar hem toe, hij stopt met blaffen en voorzichtig begint hij te kwispelen. Hoe dichterbij ik kom, hoe meer hij aarzelt. Hij is in enorme tweestrijd. Zoekt hij zijn veilige hok, of… Zijn nieuwsgierigheid wint. Ik laat hem nog even snuffelen en kan hem dan aaien. Hij wordt zelfs overmoedig en gaat tegen me aan staan.

Ineens laat hij zich terugzakken en rent naar zijn hok. Nog voor wij het in de gaten hadden, had hij de voordeur van het huis al horen opengaan. Een oude magere vrouw, dat moet Mimi zijn, komt naar buiten stormen, bijna over de oude hond vallend, die verschrikt wegrent. ‘Il est méchant!’ roept ze een paar keer achter elkaar. Vals? Ik kijk nog eens om, naar het van schrik bibberende dier, dat vanuit de veilige bescherming van zijn hok ons weer droevig aanstaart.

Mais pas trop’, sputter ik een beetje tegen.

En dan versta ik: ‘Si, si, si, il mord’, wat in mijn beleving ‘jawel, hij doodt’ moet betekenen. Heeft deze goedzak iemand vermoord? ‘Il a tué quelqu’un?’ vraag ik verbaasd.

Ze lacht en langzaam en duidelijk herhaalt ze wat ze zei. We horen geen verschil, maar ze maakt met haar hand een bijtbeweging.

We stellen ons voor als de nieuwe ‘buren’ en ja, ze had al van ons gehoord en stelt zichzelf voor als Dédée! Verbaasd kijk ik haar aan. Dédée is kort voor Andrée vertelt ze, mijn verbazing verkeerd uitleggend. Maar als zij Dédée is? Wie is dan Mimi?

Natuurlijk moeten we even binnenkomen. Weigeren is onbeleefd. Dat stelt ons voor een probleem, want daar hadden we niet op gerekend. We hebben onze vieze kaplaarzen nog aan, omdat we vlak ervoor een stuk tuin omgespit hebben. Dat geeft allemaal niets vindt Andrée en dringt aan om binnen te komen. Als we in de gang onze laarzen uit gaan trekken, voelt ze zich blijkbaar vreselijk opgelaten. Cultuurverschil. Je trekt dus echt niet je schoenen uit als je ergens binnenkomt, ook al zitten ze onder de drek. Een lange magere man, beetje krom in de schouders alsof hij zich altijd heeft geschaamd voor zijn on-Franse lengte, komt de gang in. Een tanige kop met veel lachrimpels en hij stelt zich voor als Mimi. Pardon? Is dat een naam voor een man? Ach ja, tenslotte is Yvon hier ook een mannennaam. Later leren we een ander koppel kennen waarvan, om de verwarring te vergroten, zij inderdaad Mimi heet en hij Dédé. Een gewoonte van de Fransen om voor veel namen en dingen kooswoordjes met twee dezelfde lettergrepen te gebruiken. De bekendste die waarschijnlijk geen vertaling behoeven: caca, pipi, coucou, loulou en tutu.

Zijn vrouw bijt hem iets toe en even later komt Mimi, wat kort voor Michel blijkt te zijn, aan met van die ouwe-opasloffen met een blauwbeige ruitje en een ander paar knalroze slippers met een bloem in lang pluche. Nu is het onze beurt om ons ongemakkelijk te voelen. Met guitige pretoogjes biedt Mimi, Erik het roze paar aan. ‘Je me moque de vous.’ Dat hadden we al begrepen dat hij een grapje maakte.

Op mijn Barbiekleurige toffels loop ik achter ze aan. Het pluche golft als ik loop. Ook in deze keuken branden twee kachels en is het stikheet.

Dédée zet twee stoelen van de eettafel bij de haard en noodt ons te gaan zitten. Ik bega mijn tweede blunder van die avond. Ik schuif de stoel voor ik ga zitten verder van de kachel af. ‘Je suis chaude’, zeg ik verontschuldigend.

De buren lijken met moeite hun lach te kunnen houden. Erik grinnikt ook en zegt in het Nederlands: ‘Zo, ben je lekker heet, beetje loops, schatje?’

Oeps, weer het vervoegen met avoir en être. ‘J’ai chaud, j’ai chaud’, corrigeer ik mezelf haastig hardop en ik voel me kleuren en niet omdat ik heet ben, pardon, het heet heb.

De flater is een goede binnenkomer. Het gesprek komt automatisch op de Franse taal en tijdens het vraag- en antwoordspel herhaalt Dédée telkens onze antwoorden. Een typische gewoonte die we vaker zullen tegenkomen. Niet zozeer belerend bedoeld, als wel erg leerzaam, corrigeert ze ons Frans op deze manier.

‘Wat wilt u drinken? Wilt u mijn leidingwater proberen?’

Tja, als je onverwacht binnen komt vallen, kun je niet verwachten dat mensen iets te drinken in huis hebben, en kennelijk drink je in Frankrijk geen koffie of thee als je op visite gaat, dus doe inderdaad maar een glas water. Mimi schenkt in twee limonadeglazen uit een fles twee flinke scheuten en kijkt ons verwachtingsvol aan. Als we naar de tafel reiken om de glazen te pakken, ruiken we de sterke alcoholgeur.

‘Dat is geen leidingwater’, zeg ik verbaasd.

Ze moeten hard lachen om mijn blijkbaar grappige opmerking.

‘Ik dacht dat het stadswater, eau de ville, was’, zeg ik nog een keer.

‘Ja, maar ik vroeg of u eau-de-vie wilde. Gnôle! Dit is mijn zelfgestookte jenever!’

Gevaarlijk zo’n voor ons nauwelijks hoorbaar verschil tussen ville en vie. Wie weet wat voor vergissingen we nog meer gaan maken.

Maar voor zover de taalbarrière het toelaat hebben we met deze vriendelijke mensen, een paar uur lang een geanimeerde conversatie. Misschien ook omdat we er nu niet meer onderuit komen tevens nog diverse door Dédée zelfgemaakte likeuren en pruimen op alcohol te proeven. Immers volgens Mimi: ‘Vous ne pouvez pas partir à une patte!’ Op één been kun je niet lopen.

Ver na elven moeten we echt gaan. Het Frans spreken is erg vermoeiend en we zijn doodop. We krijgen een zak met navets, rapen, mee. Hier worden nog veel groenten geteeld die in Nederland tot lang vervlogen tijden behoren.

‘Hebt u een zaklamp?’ vraagt Dédée bezorgd.

‘Zaklamp, waar hebben we die nou voor nodig?’

‘Voor de weg terug. Ik wil u er wel een lenen.’

We snappen het nut er niet van en bedanken beleefd voor het aanbod en zeggen bonne nuit. Bij het weggaan aai ik nog eens de ‘gevaarlijke’ jachthond en heb een vriend voor het leven gemaakt.

In het licht van een gevellamp lopen we het erf af en de weg op. Plots gaat dit licht uit. Zwart. Pikzwart. We zien helemaal niets. En dan bedoel ik ook niets. De lucht is boven de bomen wel een tintje minder zwart, maar daar heb je qua oriëntatie ook niets aan. Vandaar dus die zaklamp. Het is bewolkt, er is geen maan, geen straatverlichting. In Nederland zou je nu overal nog licht naar buiten zien schijnen. Daar sluiten ze niet eens de gordijnen. Je kunt bij iedereen naar binnen kijken. Fransen sluiten ’s nachts hermetisch de luiken. Voor de kou, maar een Fransman op het platteland heeft het ook niet zo op het donker. Je gaat na zonsondergang niet meer naar buiten en sluit je op. En zodoende is er ook geen herkenningspunt waar we heen moeten. Of toch. Bij Jean-Pierre, schijnt een streepje licht onder de voordeur door. We laten onze ogen wennen aan het donker, maar het helpt niet. Je ziet letterlijk geen hand voor ogen. Ik heb nooit geweten dat het zo donker kan zijn, waar dan ook.

‘Wat doen we, gaan we terug en vragen we om een zaklamp?’ vraagt Erik.

‘Nee belachelijk, we kunnen ons eigen huis heus wel vinden!’

We zwalken over de weg vanwege de vele drankjes, maar ook omdat we zodra we de berm voelen, weer naar het midden van het weggetje slingeren. Ineens voel ik geen grond meer onder mijn voeten. Ik voel Eriks handen nog naar me grijpen, maar beland toch in de natte greppel. Snikkend van de lach word ik uit de greppel gevist en zo zigzaggen we terug naar huis. In de stille nacht horen we behalve uilen en een schreeuwende vos, niets. Wij maken zelf nog de meeste herrie. De honden van de Chevaliers slaan aan. En een eind verder reageren daar weer een paar andere honden op. In een vlekje, op twee kilometer afstand, beginnen ook honden te blaffen. Als dat zo doorgaat weten ze straks in Parijs dat wij naar huis lopen. Het licht in de keuken van Jean-Claude wordt aangedaan bij het vermoede onraad en straalt tussen de spleetjes van de ijzeren luiken door. Het is een mooi houvast. Zo vinden we uiteindelijk met letterlijk vallen en opstaan ons huis. Weer wat geleerd: ga op het Franse platteland nooit zonder zaklamp de deur uit. En o ja, vergeet ook het noodpakket met de chocola en het fluitje niet…

_____________________________

Kijk hier voor alle afleveringen 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*