De ambiguïteit van een vitale religie

Zonder religie zijn mensen niet geworden tot wie ze nu zijn. De religie biedt een oriëntatiekader, schept ordening in een chaotische wereld. Ze geeft inzicht hoe de wereld in elkaar zat. Men noemt dat de kosmologische functie van religie. Maar daarnaast geeft ze de gemeenschap, de stam of het volk een eigen plaats en identiteit: de identificatiefunctie. Tegelijkertijd creëert ze enige zekerheid en maakt duidelijk waarom alles is zoals het is. Door middel van de zogenaamde legitimatiefunctie wordt de bestaande situatie gesanctioneerd en maakt men duidelijk wat als goed en wat als kwaad moet worden beschouwd. Daarnaast speelt religie een rol bij opvoeding en ontwikkeling. Met haar sociaalpedagogische functie ontwikkelt ze riten en mythen, wetten en regels die een bijdrage leverden aan een algemeen zingevingskader.

Binnen een religie of godsdienst bestaan er ten aanzien van deze functies in de regel verschillende benaderingen, soms twee kampen, een behoudend en een vooruitstrevend kamp die elkaar echter niet bestrijden, want er is een zekere homeostase vereist, een evenwicht dat de boel bij elkaar houdt. Wanneer er echter tegenstellingen ontstaan en er onvoldoende balans is tussen bijvoorbeeld rekkelijken en preciesen, tussen progressieven en conservatieven, kraakt de religie in haar voegen. Een actuele religie dient het traditionele erfgoed levend te houden, maar ook aan te passen bij veranderende omstandigheden. Zo niet dan treedt er verstarring en verstening op of in het andere geval ontstaat er een afsplitsing, een nieuwe religie of men verliest het erfgoed geheel.

De genoemde functies blijken nog steeds van kracht bij religie en godsdienst, maar liggen in onze maatschappij ingebed in een breder kader dat we cultuur of de staat noemen. Daar krijgen ze op verschillende manieren vorm, maar ook daar is een tolerantiedrempel vereist om de boel bij elkaar te houden. In onze cultuur zijn er de wetenschappelijke disciplines zoals sociaal-pedagogiek, politicologie, psychologie en geografie en bovenal ethiek en moraal. Alle neuzen staan daar niet precies in dezelfde richting. Dat is ook niet noodzakelijk als er maar een draagvlak is voor traditie en verandering. Dan kan er ontwikkeling plaatsvinden.

 

Traditie en verandering

Mensen hebben behoefte aan vaste gewoontes en rituelen, aan tradities en continuïteit. Dat bespaart energie, biedt vastigheid en zekerheid, en verschaft identiteit. Wie voortdurend verandert en al z’n gewoontes en gebruiken opzij zet, mist continuïteit en wordt niet herkend. Maar wie niet verandert, versteent en wordt een fossiel. Wie leeft, groeit, ontwikkelt zich, verandert. Ze zijn allebei noodzakelijk: continuïteit en verandering. Dat zijn de twee kanten van ons bestaan. Bij veel religie zie je dat verandering vaak wordt verwaarloosd. In onze samenleving ontbreekt het soms echter weer aan continuïteit zodat er polarisatie met religie ontstaat. Het is ook geen sinecure om in een snel veranderende maatschappij open te staan voor traditie, voor oude rituelen en voorschriften die continuïteit bieden. Als daar onvoldoende oog voor bestaat, wordt men als het ware gedwongen het wiel en het buskruid opnieuw uit te vinden. Is het niet op het ene dan wel op het andere gebied.

In vroeger tijden was men gemakkelijker in staat het oude en het nieuwe te verenigen, open te staan zowel voor de traditionele orde als voor de afwijkende vernieuwing. Dat kwam ook doordat veranderingen zich minder snel en heftig voltrokken dan tegenwoordig. Voor een bloeiende cultuur en een levende religie zijn traditie en vernieuwing beide noodzakelijk. Ook religie heeft beide danspassen nodig om niet te verstarren en te verstenen.

 

Lof der zotheid

Sinds mensenheugenis hebben buitenissig gedrag en afwijkende meningen mensen zowel gefascineerd als kwaad gemaakt, omdat ze orde verstoren, de traditie doorbreken en veranderingen teweegbrengen. In haar boek Zin der zotheid beschrijft Inge Mans hoe een bonte verzameling mensen met afwijkend gedrag in de loop van de geschiedenis zowel werd verguisd en verstoten als vereerd en geprezen. In onze christelijke traditie werden ze nu eens als goddeloos en gevaarlijk beschouwd en dan weer als heilig en diepgelovig. Zo is daar Franciscus van Assisi die halfnaakt rondliep en het belang van armoede verkondigde, of Jozef van Cupertino, in hoge mate verstandelijk gehandicapt maar een nederig en voorbeeldig kloosterling die wonderen verrichte en in de achttiende eeuw heilig werd verklaard. In de negentiende eeuw was er de heilige pastoor van Ars, die velen als een dwaas beschouwden. Zijn medepriesters achtten hem niet goed bij zinnen en totaal ongeschikt. De parochianen vroegen zich af of hun pastoor nu gek of heilig was. Vermoedelijk beide.

‘Lag de nadruk bij de heilige dwazen van het roomse christendom op ascese en uiterste godsdienstigheid, in het byzantijnse christendom gingen zij zich te buiten aan de meest goddeloze en liederlijke gedragingen’, schrijft Mans. Een zekere Simeon, een heilige uit Emesa, was een veelvraat, een dronkaard, een ketter en zedeloze gek die zich aan geen enkele regel hield, maar hij was helderziend, verrichtte wonderen, kon bezetenen genezen en heidenen bekeren. Verschillende zonderlingen die weinig of niets van doen hadden met het gewone leven noemde men heiligen of heilige dwazen. Het was Erasmus die in zijn Lof der zotheid schreef dat er zonder zotheid geen leven is. ‘We zien dat krankzinnigen tot buitengewone dingen in staat zijn; dat dit soort mensen de toekomst voorspelt, tongen en talen verstaat die zij vroeger nooit hadden geleerd en in het algemeen iets goddelijks over zich heeft.’ – Wat ten tijde van Erasmus gold, is nog steeds van toepassing. Naast regel en orde zijn er afwijkingen nodig, tegendraadse figuren, zonderlingen, zowel voor religie als maatschappij.

Ook de islam kent een grote cultus rond heilige dwazen. Nu nog worden zwakzinnigen in Egypte aangeduid met shaink, het woord voor heilig. In oude religies beschouwde men door de eeuwen heen zieners als dwarsliggers, gevaarlijke personen die de bestaande orde ondermijnden, maar in een later stadium, soms jaren na hun dood, werden ze geprezen en tot invloedrijke mystici uitgeroepen. Sommigen zijn verbannen, geëlimineerd, ter dood gebracht, terwijl anderen zijn gerehabiliteerd en heilig verklaard.

 

De orde verstoren

Vitale religies hebben iets dubbels in hun benadering. Ze houden vast aan het verleden en stimuleren een kuddegedrag, maar buigen ook voor mensen met afwijkend gedrag die tradities doorbreken. Als ze niet het gezag hebben aangevallen, worden ze zelfs heilig verklaard. Het is alsof het afwijkende een beter zicht geeft op de werkelijkheid. Men is ook gevoelig voor wonderen.

Volkeren in de verre oudheid probeerden op goede voet te staan met machten en krachten waarvan ze dachten afhankelijk te zijn. Daarbij namen ze een voorbeeld aan degenen die daarin waren geslaagd, zoals voorouders, helden, tovenaars en profeten. Dit betekende het nauwgezet uitvoeren van hun gewoonten en gebruiken. Dat garandeerde continuïteit. Maar af en toe werd de orde doorbroken, is er een carnaval nodig, verandering om het bestaan levend te houden. Zonder ordeverstoring is de orde niet te handhaven. Voortdurend zijn er uitzonderingen op de regel nodig om de regel te bevestigen en bij te stellen.

Degene die het rituele doen en laten doorbreekt, verstoort de orde, plaatst zich buiten de gemeenschap en hoort er niet meer bij. Maar als blijkt dat men door vreemd gedrag en andersoortig handelen nieuwe perspectieven aandraagt, krijgt men een ereplaats. Dat gebeurt door grensgangers, sjamanen, heilige dwazen, profeten, zieners en kunstenaars, zij die nieuwe wegen inslaan door op te roepen tot verandering of door afwijkend gedrag hun leven riskeren. De Vlaamse filosoof Samuel IJsseling wijst op het belang om soms de orde te doorbreken. ‘Orde is belangrijk, orde moet er zijn, nietwaar? Maar het sacrale dat voor mij belangrijk is, is altijd het ‘andere van de orde’. Dat wat er net niet in past. Het dionysische is dát element wat zo nu en dan die orde verstoort, waardoor er een soort ruimte komt waarin dat andere kan verschijnen.’

Religie is op te vatten als beschermend en zingevend gedrag dat gevoed wordt en in stand wordt gehouden door mythen en riten, verhalen en gebruiken, maar ook door magie die de gewoonten overstijgt, de orde in de war schopt, en die we gewaar worden in kunst en mystiek. Daarvan getuigen in onze cultuur christelijke kunstschatten, beelden, schilderingen, poëzie en muziek. Pascal Mercier laat in De nachttrein naar Lissabon Prado zeggen dat hij die wereld van kunst en kathedralen niet wil missen. ‘Ik wil niet in een wereld zonder kathedralen leven. Ik heb de glans van de ramen nodig, de koele stilte die er heerst. Ik heb het orgel nodig en de heilige devotie van biddende mensen, de kunst en heiligheid van de woorden nodig, de verhevenheid van poëzie. Dat alles heb ik nodig. Maar evenzeer heb ik vrijheid nodig en de vijandschap tegenover alles wat wreed is. Want het een kan niet zonder het ander. En laat niemand het in zijn hoofd halen mij te dwingen tot een keuze.’

Magie verwijst naar kunst en naar de mystiek van het excentrieke die de gewone orde te kijk zet. Beide zijn van levensbelang: traditie en datgene wat die traditie bedreigt. Daar ligt het ambigue van een levende religie.

 

Religie, kerk en godsdienst

Een religie hoeft geen goden te herbergen, een godsdienst wel. Een religie is dus niet per se een godsdienst, hoewel elke godsdienst wel een religie is. Bij politheïstische godsdiensten (zoals de oude Grieken en Romeinen die kenden) zijn er niet alleen veel goden en godinnen maar ook halfgoden of god-mensen die men gemakkelijk toevoegt aan het pantheon. Bij monotheïstische godsdiensten (zoals jodendom, christendom en islam) is dat ten strengste verboden want er is maar één God. In de regel zijn deze godsdiensten minder verdraagzaam dan die van het veelgodendom. Ze laten geen andere goden of halfgoden toe en verzetten zich daar heftig tegen. Kerken en moskeeën zijn geïnstitutionaliseerde vormen van godsdiensten met één God.

Er bestaan ook religies zonder God, zoals het taoïsme, de Advaita Vedanta bij de Hindoes of vormen van boeddhisme. Deze religies worden soms atheïstisch genoemd waarbij de ‘a’ van atheïsme niet verwijst naar een ontkenning, maar naar een benadering die ontkent noch bevestigt. Het betreft dan een religie zonder God.

Atheïsme is dan iets anders dan het pertinent ontkennen en zelfs bestrijden van iedere god en godsdienst. Het lijkt me juister daarvoor het woord‘anti-theïsme’ te gebruiken. Anti-theïsten zijn felle bestrijders van alles wat met God wordt aangeduid. Soms weten ze niet precies wat ze ontkennen en bestrijden, want er zijn talloze godsbegrippen in omloop.

Religies zonder God hebben echter ook hun mythen, riten en magie. Naast hun verhalen en gebruiken leren ze eerbied te hebben voor het alom aanwezige Tao zoals het taoïsme leert. Spinoza richtte zich tegen de joodse God en verving die door de natuur. Sommige Hindoes streven naar samensmelting van Brahman (het Al) met het Atman (het eigen levensbeginsel). De non-dualistische leer van de Vedanta probeert op dit gebied alle tegenstellingen te vermijden.

 

Oude goden worden demonen.

Goden, godinnen en mensen die niet veranderen, verstarren en verstenen. Oude goden worden gemakkelijk demonen, schreef Strindberg. Daarom nemen goden en godinnen in oudheid voortdurend andere gedaanten aan. Bij de Egyptenaren veranderen ze bijvoorbeeld in een scarabee, in een vogel of een dier. Bij de hindoes in een echte held of een heilig dier, en bij de Grieken in een uil of een half god – half mens. Daarmee krijgen mensen de gelegenheid hen te ontmoeten, dat wil zeggen aan hen gelijk te worden, zich met hen te vereenzelvigen en daarmee de ongemakken van het bestaan te overwinnen.

In de geschriften van de grote godsdiensten blijven goden teveel hetzelfde. Er is amper plaats voor nieuwe profeten, heilige dwazen en actuele zieners. Woorden zijn oud. Wanneer ze niet telkens worden vertaald en opnieuw geïnterpreteerd, worden het stenen, misschien zelfs molenstenen. Dan zijn er veranderingen en hervormingen nodig. De Reformatie van Luther en de zijnen wilde schoon schip maken en versterkte -mede door de uitvinding van de boekdrukkunst- het geschreven woord. Sola scriptura, alleen wat er geschreven staat, telt. De oude rituelen werden weliswaar terzijde geschoven, maar de vertaalde woorden vormden al snel het net dat de mensen over zich heen gooiden, waarmee ze vast kwamen te zitten. Het woord werd God en verbleekte tot een oude God die als een zware steen op het bestaan drukt. Duidelijker kan hier het verlies van vitaliteit, de overwinning van orde en continuïteit op het veranderende bestaan niet worden aangegeven.

 

Ambigue mythen

Verandering en continuïteit zijn beide van belang om niet alleen de kosmologische en pedagogische functie, maar ook de identificatie- en legitimatiefunctie in de samenleving

waar te maken. Godsdienst en samenleving slagen daar heden ten dage vaak onvoldoende in. Godsdienst en religie houden vast aan tradities. In de samenleving holt men achter veranderingen aan en lijkt het leven telkens opnieuw te worden uitgevonden.

Joseph Campbell omschrijft de christelijke godsdienst als een verkeerde interpretatie van de mythologie. Hij bedoelt daarmee dat de mythe haar actualiteit kwijt raakte, want mythen zijn ambigue en vragen erom voortdurend naar de huidige situatie geïnterpreteerd te worden. Vooral sinds de Middeleeuwen benadert men veel mythen of als historische verhalen of als verzonnen vertelsels in plaats van sjablonen die verleden, heden en toekomst omvatten. Mythen toonden zich daarmee steeds minder dienstbaar aan het magische moment van de veranderende werkelijkheid. Zelfs het omgekeerde dient zich aan: de magie wordt ondergeschikt aan letterlijk genomen verhalen die men als waar en onveranderlijk beschouwde. Daarmee verdween de ambiguïteit.

Misschien is de tijd rijp om meer belangstelling te wekken voor de actualiteit van de mythen en voor het meer eigentijds interpreteren van de bijbelse mythologie. Dat betekent ook meer relativiteit voor leerstellingen, minder dogmatiek zowel bij religie als maatschappij. Het leven kussen in het voorbijgaan. Dan komt er ook meer aandacht voor de ambiguïteit van het bestaan, zowel bij kerk als staat. Uiteindelijk vormen verandering en continuïteit overal en altijd de danspassen van het bestaan. En laat niemand het in zijn hoofd halen je te dwingen tot een keuze.

 

 

Piet Winkelaar | Maart 2013

 

 

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*